speelgoed

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  speelgoed    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈspɪːɫχut/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈspelɣut/
    • (Limburg): /ˈspelɣud/
Woordafbreking
  • speel·goed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord speelgoed -
verkleinwoord speelgoedje speelgoedjes

Zelfstandig naamwoord

speelgoed o

  1. (speelgoed) één of meer voorwerpen voor kinderen om mee te spelen
    • Door de brand was ook al het speelgoed van de kinderen verloren gegaan. 
Opmerkingen
  • Het woord is een collectivum; een specifiek enkelvoud wordt gevormd met "stuk": een stuk speelgoed.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord speelgoed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.