tolheffing
Nederlands
Woordafbreking
- tol·hef·fing
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van tol zn en heffing zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tolheffing | tolheffingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
tolheffing v [1]
- het laten betalen voor het gebruik van een snelweg, brug, of tunnel en dergelijke
- In zes gevallen, samen goed voor meer dan 150 kilometer, is meteen besloten om de tolheffing uit te breiden. Dat is onder meer het geval voor twee trajecten op de N35, die dwars door het centrum van Diksmuide en enkele kleinere dorpskernen snijdt. Ook daar zal vrachtverkeer van meer dan 3,5 ton vanaf 1 januari volgend jaar tol moeten betalen.[2]
- De geplande tolheffing is niet zinvol, de grens met Duitsland wordt weer sterker voelbaar en bijna 70 procent voelt zich zelfs gediscrimineerd door de tolheffingsplannen. Bijna de helft van de Nederlanders die wel naar Duitsland blijven gaan, geven aan dat ze dan meer over binnenwegen gaan rijden. Dit zal dan leiden tot meer sluipverkeer en vervuiling binnen de bebouwde kom.[3]
Gangbaarheid
- Het woord tolheffing staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Standaard 26/OKTOBER/2017 door Jef Poppelmonde
- Tubantia 10-NOVEMBER-2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.