duwen

Nederlands

het duwen van een bus
Uitspraak
  • Geluid:  duwen    (hulp, bestand)
  • IPA: /dy.ʋǝⁿ/
Woordafbreking
  • du·wen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘door drukking voortbewegen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
duwen
duwde
geduwd
zwak -d volledig

Werkwoord

duwen

  1. overgankelijk door druk uit te oefenen doen voortbewegen
    • Zij duwen de auto aan de kant. 
  1. ditransitief iemand iets opleggen of opdringen
    • Hij kreeg een prop in zijn mond geduwd. 
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

duwen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord duw

Gangbaarheid

  • Het woord duwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.