priktol
Nederlands
![](../I/m/TCTrompos.jpg)
priktol
Woordafbreking
- prik·tol
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van prik zn en tol zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | priktol | priktollen |
verkleinwoord | priktolletje | priktolletjes |
Zelfstandig naamwoord
priktol m [1]
- (verouderd) (speelgoed) tol met ijzeren punt die men met een eromheen gewonden touwtje laat draaien en op de grond gooit
- Tollen: een zweep met ’n tol met zelf kleurtjes erop gemaakt voor het effect, of een priktol met een touwtje erom gewonden. [2]
- „Je doet de dingen voor elkaar, dat vind ik normaal. Tegenwoordig hebben mensen nergens tijd voor. Dat zie je aan de jeugd. Die kinderen van nu zijn altijd druk, dan weer naar judo, dan weer huiswerk. Wij speelden na school buiten met een priktol.” [3]
Gangbaarheid
- Het woord priktol staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'priktol' herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC A.L. van den Bosch Meeuwis 24 december 2009 Hinkelen, tollen en knikkeren. Heel wat leuker dan gamen
- NRC Rosan Hollak 5 april 2018 Een leven lang op de boerderij
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.