tollenaar
Nederlands
Woordafbreking
- tol·le·naar
Zelfstandig naamwoord
tollenaar m [2]
- (verouderd) ambtenaar die tol, belasting of pacht heft
- De wetenschap de tollenaar te slim af te zijn geweest gaf de Belgian dentist zo’n zalig gevoel dat hij zich gewillig liet bedonderen door zijn bank.[3]
- Omdat de douaneambtenaren twijfelden aan haar verklaring, besloten ze het voertuig te inspecteren. Een tollenaar vond vervolgens in de bagageruimte achter een wand een lichte zak met diverse in folie verzegelde pakketten. De inhoud bestond uit 15,2 kilogram hasj.[4]
Synoniemen
- belastingontvanger, belastinggaarder, belastinginner, ontvanger, publikaan, tolbaas
Uitdrukkingen en gezegden
- hoer en tollenaar zijn onze lieve Heer ook dierbaar
God houdt van iedereen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord tollenaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tollenaar' herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- tollenaar op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Standaard 24 JUNI 2016 Bart Sturtewagen
- Tubantia Ron Hemmink 24-MAART-2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.