stijgen
Nederlands
Woordafbreking
- stij·gen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘omhooggaan’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
stijgen |
steeg |
gestegen |
klasse 1 | volledig |
Werkwoord
stijgen
- ergatief naar boven gaan, toenemen
- De heteluchtballon steeg langzaam.
- De koersen zullen niet stijgen, eerder dalen.
Hyponiemen
- afstijgen, bestijgen, instijgen, ontstijgen, opstijgen, overstijgen, uitstijgen
Afgeleide begrippen
- stijgbeugel, stijger, stijghoogte, stijgijzer, stijging, stijgwind
Vertalingen
1. naar boven gaan, toenemen
Gangbaarheid
- Het woord stijgen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stijgen' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.