nivelleren
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
nivelleren | nivellerend |
nivellering | - |
Woordafbreking
- ni·vel·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘op één peil brengen’ voor het eerst aangetroffen in 1864 [1]
- afgeleid van het Franse niveler met het achtervoegsel -eren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
nivelleren |
nivelleerde |
genivelleerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
nivelleren
- overgankelijk gelijk maken, op gelijk niveau brengen
- Smokkelen nivelleert de kunstmatige prijsverschillen.
- U moet de omgewoelde grond nivelleren en goed aandrukken.
Vertalingen
1. gelijk maken, op gelijk niveau brengen
Gangbaarheid
- Het woord nivelleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'nivelleren' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.