semester
Nederlands
Woordafbreking
- se·mes·ter
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘halfjaar’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- Afkomstig van het Latijnse semestris, wat weer een samenstelling is van sex (zes) en mensis (maand). Wij hebben het woord geleend via het Duitse Semester.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | semester | semesters |
verkleinwoord | semestertje | semestertjes |
Zelfstandig naamwoord
semester o
- (tijdrekening), (eenheid) (in een opleiding) een half jaar.
- Het semester was voor hun gevoel erg snel voorbij.
Verwante begrippen
eenheden van tijd in het Nederlands (nld) |
---|
yoctoseconde • zeptoseconde • attoseconde • femtoseconde • picoseconde • nanoseconde • microseconde • milliseconde • centiseconde • deciseconde • seconde • decaseconde • hectoseconde • kiloseconde • megaseconde • gigaseconde • teraseconde • petaseconde • exaseconde • zettaseconde • yottaseconde |
seconde • minuut • kwartier • uur • dag / etmaal / nychthemeron • week • decade • maand / maanmaand • kwartaal / trimester / jaargetijde / seizoen • tertaal • semester • jaar / annum • lustrum • decennium • generatie • eeuw / hectoannum • millennium / kiloannum • mega-annum • giga-annum |
Gangbaarheid
- Het woord semester staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'semester' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.