kans
Nederlands
Woordafbreking
- kans
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘waarschijnlijkheid’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
- Komt van het (vulgaire) Latijnse woord cadens. Het Franse chance (en ook in Duits en Engels) vertoont de palatellisatie van c -> ch. Het Nederlands heeft het woord waarschijnlijk zeer vroeg ontleend, vandaar de k.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kans | kansen |
verkleinwoord | kansje | kansjes |
Zelfstandig naamwoord
kans v/m
- de mogelijkheid dat er iets gaat gebeuren
- De kans daarop is werkelijk 0,0 procent!
- een mooie gelegenheid
- Dit is je kans!
Vaste voorzetsels
- kans hebben op
- kans maken
Hyponiemen
|
Vertalingen
1. de mogelijkheid dat er iets gaat gebeuren
|
|
2. een mooie gelegenheid
Gangbaarheid
- Het woord kans staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kans' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.