ganga

Faeröers

Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoordse ganga

Werkwoord

ganga

  1. lopen


IJslands

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈkauŋka /
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoordse werkwoord ganga
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid deelwoord
(supinum)
3e pers enk. 1e pers mv.
gangagekkgengumgengið
volledig

Werkwoord

ganga

  1. lopen
  2. werken (van machine)

Zelfstandig naamwoord

ganga

  1. genitief onbepaald mannelijk meervoud van gangur

ganga

  1. accusatief onbepaald mannelijk meervoud van gangur


Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈgɑŋɑ /
Woordafbreking
  • gan·gen
Naar frequentie zeldzaam

Werkwoord

ganga

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van gange

ganga

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van gange

ganga

  1. voltooid (verleden) deelwoord van gange
Schrijfwijzen

Zelfstandig naamwoord

ganga

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van gang
Schrijfwijzen


Papiamento

Zelfstandig naamwoord

ganga

  1. koopje
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.