zwijn
Nederlands
Woordafbreking
- zwijn
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘hoefdier’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1220 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwijn | zwijnen |
verkleinwoord | zwijntje | zwijntjes |
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een varken
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zwijnen |
zwijn
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwijnen
- Ik zwijn.
- gebiedende wijs van zwijnen
- Zwijn!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwijnen
- Zwijn je?
Gangbaarheid
- Het woord zwijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zwijn' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.