geluk
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: geluk (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /χəˈɫɵk/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣəˈɫɵk/
Woordafbreking
- ge·luk
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘voorspoed’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Naamwoord van handeling van lukken met het voorvoegsel ge- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geluk | gelukken |
verkleinwoord | gelukje | gelukjes |
Zelfstandig naamwoord
geluk o
- prettige loop van de omstandigheden
- prettige gemoedstoestand waarin men tevreden is met zichzelf en met de omgeving
Uitdrukkingen en gezegden
- ongeluk in het spel, geluk in de liefde
wie pech heeft in iets onbelangrijks kan geluk hebben bij iets belangrijkers
Hyponiemen
- beginnersgeluk, flessengeluk, kannengeluk, levensgeluk, slaapkamergeluk
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. prettige loop van de omstandigheden
Gangbaarheid
- Het woord geluk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'geluk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.