geluk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  geluk    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /χəˈɫɵk/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣəˈɫɵk/
Woordafbreking
  • ge·luk
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘voorspoed’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • Naamwoord van handeling van lukken met het voorvoegsel ge- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord geluk gelukken
verkleinwoord gelukje gelukjes

Zelfstandig naamwoord

geluk o

  1. prettige loop van de omstandigheden
  2. prettige gemoedstoestand waarin men tevreden is met zichzelf en met de omgeving
Antoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • ongeluk in het spel, geluk in de liefde
wie pech heeft in iets onbelangrijks kan geluk hebben bij iets belangrijkers
Hyponiemen
  • beginnersgeluk, flessengeluk, kannengeluk, levensgeluk, slaapkamergeluk
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord geluk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
gelukken

geluk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gelukken
    • Ik geluk. 
  2. gebiedende wijs van gelukken
    • Geluk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gelukken
    • Geluk je? 

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.