imperium
Nederlands
Woordafbreking
- im·pe·ri·um
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘(keizer)rijk, oppermacht’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- van Latijn imperium [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | imperium | imperia imperiums |
verkleinwoord | imperiumpje | imperiumpjes |
Zelfstandig naamwoord
imperium o
- wereldrijk
- opperheerschappij
- (figuurlijk) groot geheel dat onder iemands leiding staat
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord imperium staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'imperium' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
Latijn
Zelfstandig naamwoord
imperium o
- bevel, verordening
- imperium observare
- het bevel in acht nemen
- imperium observare
- macht, gezag
- summa imperii
- hoogste macht
- pro imperio
- uit hoofde van zijn gezag
- summa imperii
- heerschappij
- imperium unius
- imperium suscipere
- de macht aanvaarden
- (militair) opperbevel
- imperium maritimum
- opperbevel op zee
- summa imperii
- opperbevel
- imperium maritimum
- ambt
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | imperium | imperia |
genitief | imperiī | imperiōrum |
datief | imperiō | imperiīs |
accusatief | imperium | imperia |
vocatief | imperium | imperia |
ablatief | imperiō | imperiīs |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.