huwelijkskans

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hu·we·lijks·kans
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huwelijkskans huwelijkskansen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

huwelijkskans v/m [1]

  1. de mogelijkheden die iemand heeft om nog te kunnen trouwen
    • Ze relativeert 'we waren jong en dansten op glazen muiltjes door het leven' en beschouwt het leven als een speeltuin, waarin ze nu en dan een opmerkelijke ontdekking doet (hoe 'een plebejisch ding' als een fiets de huwelijkskans van een adellijke collega teniet kan doen, of hoe het vernietigen van een schilderij voelt als een gruwelijke moord)[2] 
    • Wie zich verdiept in de publicaties, waarin concrete huwelijkskansen vermeld zijn, komt alras tot de conclusie, dat daarover lang niet zoveel gepubliceerd is als met betrekking tot de sterftekansen. [3] 

Gangbaarheid

  • Het woord huwelijkskans staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Judith Janssen 5 maart 2004
  3. Paul O.M.Backel "Huwelijkskans en partnerkeuze een analytisch-demografische studie" http://repository.ubn.ru.nl/bitstream/handle/2066/148450/mmubn000001_035790628.pdf geraadpleegd 16-2-2018
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.