fagot

Nederlands

fagot
Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·got
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘blaasinstrument’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
  • van Italiaans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord fagot fagotten
verkleinwoord fagotje fagotjes

Zelfstandig naamwoord

fagot m

  1. (muziekinstrument) een houten blaasinstrument met dubbelriet
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord fagot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Slowaaks

Zelfstandig naamwoord

fagot m

  1. (muziekinstrument) fagot; een houten blaasinstrument met dubbelriet
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
  • fagotistka v

Spaans

enkelvoud meervoud
fagot fagotes

Zelfstandig naamwoord

fagot m

  1. (muziekinstrument) fagot
  2. (muziek) fagottist


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /fagɔt/
Woordafbreking
  • fa·got
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Duitse Fagott

Zelfstandig naamwoord

fagot m onbezield

  1. (muziekinstrument) fagot; een houten blaasinstrument met dubbelriet
  1. «Fagot se skládá ze šesti částí.»
    Een fagot bestaat uit zes delen.
Verbuiging
Hyperoniemen
  • dechový nástroj m onbezield
  • hudební nástroj m onbezield
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Meer informatie

Verwijzingen

    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.