consul

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  consul    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkɔnsʏl/
Woordafbreking
  • con·sul
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gevolmachtigd vertegenwoordiger van land’ voor het eerst aangetroffen in 1470 [1]
  • afgeleid van het Latijnse cōnsul (met het voorvoegsel con- ??) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord consul consuls
verkleinwoord consulletje consulletjes

Zelfstandig naamwoord

consul m

  1. (beroep) gevolmachtigd vertegenwoordiger van een vreemde regering in een land.
  2. (geschiedenis) (beroep) elk van de beide eerste overheidspersonen tijdens de Republiek in Rome.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord consul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

enkelvoud meervoud
consul consuls

Zelfstandig naamwoord

consul

  1. consul


Frans

enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  consul     le consul     consuls     les consuls  

Zelfstandig naamwoord

consul m

  1. consul


Latijn

Uitspraak
  • IPA: /kõː.sʊɫ/
Woordafbreking
  • con·sul

Zelfstandig naamwoord

cōnsul m

  1. (politiek) consul
Verwante begrippen
Verbuiging
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.