consul
Nederlands
Woordafbreking
- con·sul
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gevolmachtigd vertegenwoordiger van land’ voor het eerst aangetroffen in 1470 [1]
- afgeleid van het Latijnse cōnsul (met het voorvoegsel con- ??) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | consul | consuls |
verkleinwoord | consulletje | consulletjes |
Zelfstandig naamwoord
consul m
- (beroep) gevolmachtigd vertegenwoordiger van een vreemde regering in een land.
- (geschiedenis) (beroep) elk van de beide eerste overheidspersonen tijdens de Republiek in Rome.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- consul-generaal, consulaat, consulair, consultant, consultatie, consultatief, consulteren
Vertalingen
1. vertegenwoordiger
1. Romeins overheidspersoon
Gangbaarheid
- Het woord consul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'consul' herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Frans
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
consul | le consul | consuls | les consuls |
Latijn
Uitspraak
- IPA: /kõː.sʊɫ/
Woordafbreking
- con·sul
Verwante begrippen
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | cōnsul | cōnsulēs |
genitief | cōnsulis | cōnsulum |
datief | cōnsulī | cōnsulibus |
accusatief | cōnsulem | cōnsulēs |
vocatief | cōnsul | cōnsulēs |
ablatief | cōnsule | cōnsulibus |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.