ambassadeur
Nederlands
Woordafbreking
- am·bas·sa·deur
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gevolmachtigd gezant’ voor het eerst aangetroffen in 1416 [1]
- afgeleid van het Franse 'ambassadeur' met het achtervoegsel -eur [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ambassadeur | ambassadeurs |
verkleinwoord | ambassadeurtje | ambassadeurtjes |
Zelfstandig naamwoord
ambassadeur m
- (politiek) (beroep), (diplomatie) iemand die door de ene staat is aangesteld om deze staat bij een andere staat te vertegenwoordigen.
- (beroep) iemand die vaak namens een sector of belangenorganisatie die sector probeert te vertegenwoordigen
- Paul van Vliet is lange tijd ambassadeur van UNICEF geweest.
Hyponiemen
- EU-ambassadeur, ex-ambassadeur, goodwillambassadeur, mensenrechtenambassadeur, NAVO-ambassadeur, oud-ambassadeur
Afgeleide begrippen
- ambassadeurschap, ambassadeursfunctie, ambassadeursniveau, ambassadeurspost, ambassadeursrapport, ambassadeursrol, ambassadeursvrouw, ambassadeurswerk, ambassadeurswoning, binnenvaartambassadeur, oesterambassadeur
Vertalingen
1. iemand die door de ene staat is aangesteld om deze staat bij een andere staat te vertegenwoordigen
Gangbaarheid
- Het woord ambassadeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ambassadeur' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.