geschiedenis
Nederlands
Woordafbreking
- ge·schie·de·nis
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘het gebeurde’ voor het eerst aangetroffen in 1401 [1]
- Naamwoord van handeling van geschieden met het achtervoegsel -enis
[1] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | geschiedenis | geschiedenissen |
verkleinwoord | (geschiedenisje) | (geschiedenisjes) |
[2], [3] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | geschiedenis | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
geschiedenis v
- een verhaal dat het geheel gebeurtenissen rond een bepaald persoon of entiteit beschrijft
- De geschiedenis van de zondvloed is niet alleen uit de Bijbel bekend.
- Nemo besloot, toen hij voor de troon van Koning Palet was gaan zitten en het kistje met de letters voor zich op de grond had gezet, de Koning zijn geschiedenis te vertellen. [2]
- het geheel van gebeurtenissen van het verleden
- De geschiedenis van deze stad is bijzonder lang.
- (wetenschap) de wetenschap die de gebeurtenissen van het verleden beschrijft, geschiedkunde
- Hij studeert al enige tijd geschiedenis.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
2. de gebeurtenissen van het verleden
Gangbaarheid
- Het woord geschiedenis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'geschiedenis' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "geschiedenis" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Herzen, Frank De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 107
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.