geschiedenis

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·schie·de·nis
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘het gebeurde’ voor het eerst aangetroffen in 1401 [1]
  • Naamwoord van handeling van geschieden met het achtervoegsel -enis
[1] enkelvoud meervoud
naamwoord geschiedenis geschiedenissen
verkleinwoord (geschiedenisje) (geschiedenisjes)
[2], [3] enkelvoud meervoud
naamwoord geschiedenis -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

geschiedenis v

  1. een verhaal dat het geheel gebeurtenissen rond een bepaald persoon of entiteit beschrijft
    • De geschiedenis van de zondvloed is niet alleen uit de Bijbel bekend. 
    • Nemo besloot, toen hij voor de troon van Koning Palet was gaan zitten en het kistje met de letters voor zich op de grond had gezet, de Koning zijn geschiedenis te vertellen. [2] 
  1. het geheel van gebeurtenissen van het verleden
    • De geschiedenis van deze stad is bijzonder lang. 
  1. (wetenschap) de wetenschap die de gebeurtenissen van het verleden beschrijft, geschiedkunde
    • Hij studeert al enige tijd geschiedenis. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord geschiedenis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.