bit

Nederlands

bit [1]
Uitspraak
  • Geluid:  bit    (hulp, bestand)
  • IPA: /bɪt/
Woordafbreking
  • bit
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘mondstuk’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
  • Naamwoord van handeling van bijten
enkelvoud meervoud
naamwoord bit bitten
verkleinwoord bitje bitjes

Zelfstandig naamwoord

bit o

  1. (paardrijden) een metalen staaf die een paard in de bek gedaan wordt om het dier berijdbaar te maken
    • De ruiter trok aan het bit om zijn rijdier van richting te doen veranderen. 
  1. (sport) een gebitsbeschermer
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord bit bits
verkleinwoord bitje bitje

Zelfstandig naamwoord

bit m

  1. (informatica) in de informatica en de computertechnologie de kleinste eenheid van informatie
    • De afkorting voor bit is een kleine b. 
Afkorting
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Frans

enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  bit     le bit     bits     les bits  

Zelfstandig naamwoord

bit m

  1. (informatica) bit


Grieks

Uitspraak
  • IPA: /bit/
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontleend aan het Engelse bit

Zelfstandig naamwoord

bit o

  1. (informatica) bit
Verbuiging
Synoniemen


Nynorsk

Woordafbreking
  • bit

Werkwoord

bit

  1. tegenwoordige tijd van bite
Synoniemen


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /bɪt/
Woordafbreking
  • bit

Zelfstandig naamwoord

bit monbezield

  1. (informatica) bit
Verbuiging
Gelijkklinkende woorden
Afgeleide begrippen
Paroniemen
Verwante begrippen

Verwijzingen

    Werkwoord

    bit

    1. mannelijk enkelvoud passief deelwoord van het imperfectieve werkwoord bít
    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.