bite

Engels

Uitspraak
vervoeging
onbepaalde wijs to bite
he/she/it bites
verleden tijd bit
voltooid
deelwoord
bitten
onvoltooid
deelwoord
biting
gebiedende wijs bite

Werkwoord

bite

  1. bijten
  1. «The man was bitten on the leg while swimming with a spearfishing group.»
    De man werd tijdens het zwemmen met een harpoenvissergroep in het been gebeten.


enkelvoud meervoud
bite bites

Zelfstandig naamwoord

bite

  1. beet
Afgeleide begrippen

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Zelfstandig naamwoord

bite v

  1. (spreektaal) lul, pik [1]
  2. (spreektaal) klootzak, lul
  1. «C’est une vraie bite, ce mec.»
    Die kerel is een echte lul. [1]
Schrijfwijzen

Verwijzingen

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˈbiːtə/
Woordafbreking
  • bi·te
vervoeging
onbepaalde wijs bite
tegenwoordige tijd biter
verleden tijd bet
beit
voltooid
deelwoord
bitt
onvoltooid
deelwoord
bitende
lijdende vorm bites
gebiedende wijs bit
vervoegingsklasse Klasse 1 sterk
opmerking

Werkwoord

bite

  1. overgankelijk bijten
  1. «Hunden bet jenta.»
    De hond beet het meisje.

Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˈbiːtə/
Woordafbreking
  • bi·te
vervoeging
onbepaalde wijs bite
bita
tegenwoordige tijd bit
biter
verleden tijd beit
voltooid
deelwoord
bite
biti
onvoltooid
deelwoord
bitande
lijdende vorm bitast
gebiedende wijs bit
vervoegingsklasse Klasse 1 sterk
opmerking

Werkwoord

bite

  1. overgankelijk bijten
  1. «Hunden bit ikkje!»
    De hond bijt niet!


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /bɪtɛ/
Woordafbreking
  • bi·te

Zelfstandig naamwoord

bite

  1. vocatief enkelvoud van bit
Gelijkklinkende woorden
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.