bestuurder

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·stuur·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bestuurder bestuurders
verkleinwoord bestuurdertje bestuurdertjes

Zelfstandig naamwoord

bestuurder m

  1. een persoon die een voertuig of andere machine bestuurt
    • De bestuurder verloor de macht over het stuur en raakte van de weg. 
  1. (beroep) een persoon die een bedrijf of organisatie leiding geeft
    • De bestuurder wist niet meer wat hij met de situatie aanmoest en besloot daarom maar om zijn salaris te verhogen 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bestuurder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.