coureur

Nederlands

Jos Verstappen, autocoureur
Uitspraak
Woordafbreking
  • cou·reur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wielrenner, autorenner’ voor het eerst aangetroffen in 1934 [1]
  • Naamwoord van handeling van het FRanse courir met het achtervoegsel -eur [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord coureur coureurs
verkleinwoord coureurtje coureurtjes

Zelfstandig naamwoord

coureur m [3]

  1. wielrenner, motor- of autoracer
Hyponiemen
  • anuscoureur, autocoureur, motorcoureur, patattencoureur, straatcoureur, formule 1-coureur

Gangbaarheid

  • Het woord coureur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
  • Geluid:  coureur    (hulp, bestand)
  • IPA: /kuʁœʁ/
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  coureur     le coureur     coureurs     les coureurs  

Zelfstandig naamwoord

coureur m

  1. hardloper
  2. (spreektaal) rokkenjager [1]
Verwante begrippen

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.