manager

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·na·ger
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘bestuurder van een onderneming’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • Leenwoord uit het Engels of afgeleid van managen met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord manager managers
verkleinwoord managertje managertjes

Zelfstandig naamwoord

manager m

  1. (bedrijfskunde) (beroep) een persoon die de leiding heeft over een afdeling binnen een organisatie
    • De manager luisterde niet goed naar zijn medewerkers. 
  1. (beroep) iemand die voor artiesten, beroepssportlui enz. zakelijke belangen behartigt, impressario
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord manager staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  manager     le/la manager     managers     les managers  

Zelfstandig naamwoord

manager m/v

  1. (bedrijfskunde) (beroep) bedrijfsleider, manager
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.