acteur
Nederlands
Woordafbreking
- ac·teur
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘toneelspeler’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1553 [1]
- Naamwoord van handeling van acteren met het achtervoegsel -eur [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | acteur | acteurs |
verkleinwoord | acteurtje | acteurtjes |
Zelfstandig naamwoord
acteur m
- (beroep) persoon die een personage uitbeeldt in een verhaal of rollenspel, toneelspeler, iemand die acteert
- Deze bekende acteur speelde al in vijftig toneelstukken.
Hyponiemen
- b-acteur, beroepsacteur, bijrolacteur, filmacteur, hoofdacteur, hoorspelacteur, pornoacteur, stemacteur, steracteur, televisieacteur, topacteur
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Verwante begrippen
Vertalingen
1. persoon
|
Gangbaarheid
- Het woord acteur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'acteur' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Frans
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.