toneel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  toneel    (hulp, bestand)
  • IPA: /toˈnel/
Woordafbreking
  • to·neel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘podium, verhoging in schouwburg’ voor het eerst aangetroffen in 1539 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord toneel tonelen [1,3]
verkleinwoord toneeltje [1] toneeltjes [1]

Zelfstandig naamwoord

toneel o

  1. een ruimte gereedgemaakt voor een vertoning of optreden voor een publiek
    • Het was maar een klein toneel, maar ze maakten er goed gebruik van. 
  1. kunstvorm die gebruik maakt van [1] om een publiek op een schouwspel te vergasten
    • Het toneel was altijd al zijn grote liefde geweest. 
  1. een schouwspel dat zich ontvouwt alsof het een toneelspel was
    • De tonelen die zich na de machtsovername afspeelden zijn nauwelijks te beschrijven. 
Hyponiemen
  • acteurstoneel
  • achtertoneel
  • amateurtoneel
  • arenatoneel
  • auteurstoneel
  • avant-gardetoneel
  • baroktoneel
  • beroepstoneel
  • blijspeltoneel
  • boulevardtoneel
  • dilettantentoneel
  • draaitoneel
  • herbergtoneel
  • jeugdtoneel
  • kamertoneel
  • keldertoneel
  • kindertoneel
  • krijgstoneel
  • liefhebberijtoneel
  • liefhebberstoneel
  • lijsttoneel
  • moordtoneel
  • natuurtoneel
  • oorlogstoneel
  • openluchttoneel
  • operatietoneel
  • radiotoneel
  • regisseurstoneel
  • repertoiretoneel
  • revuetoneel
  • studententoneel
  • teksttoneel
  • televisietoneel
  • treurtoneel
  • volkstoneel
  • voortoneel
  • vormingstoneel
  • wajangtoneel
  • wereldtoneel
  • wildwesttoneel
  • zoldertoneel
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord toneel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.