televisie
Nederlands
Woordafbreking
- te·le·vi·sie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘overbrenging van beelden’ voor het eerst aangetroffen in 1914 [1]
- afgeleid van visie met het voorvoegsel tele-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | televisie | televisies |
verkleinwoord | televisietje | televisietjes |
Zelfstandig naamwoord
televisie v
- (elektronica) een elektronisch apparaat om bewegende beelden en geluid weer te geven
- (communicatie) het communicatiemedium dat het versturen van beelden en geluiden mogelijk maakt
Synoniemen
- [1] televisieapparaat, televisietoestel, kleurentelevisietoestel, tv, kijkbuis, buis [3]
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. elektrisch apparaat
|
|
2. medium
|
|
Bijwoord
televisie
- bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
- televisiekijken: Hij keek graag televisie.
Gangbaarheid
- Het woord televisie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'televisie' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.