Menselijk lichaam

Het menselijk lichaam (Latijn: corpus humanum) is het fysieke geheel van de mens, al wordt ook de geest wel gezien als onderdeel van het lichaam. Van belang hierbij is de bouw van het lichaam, de anatomie, de functies daarvan, de fysiologie, en de processen daarbinnen, metabolisme of stofwisseling.

Menselijk lichaam
Corpus humanum
Het menselijk lichaam in Fabrica (1543) van Vesalius
Naslagwerken
TAA01.0.00.000
Portaal    Biologie

Het menselijk lichaam bestaat uit de lichaamsdelen als het hoofd, de romp, de armen met handen en vingers en de benen met voeten en tenen en organen als de huid, de hersenen en de maag. Organen vormen samen orgaansystemen met een specifieke functies, zoals het spijsverteringsstelsel en het voortplantingssysteem. Het geheel is een organisme.

Organen zijn dan weer opgebouwd uit vier soorten weefsels, dekweefsel, bindweefsel, spierweefsel en zenuwweefsel. Weefsel bestaat weer uit cellen.

Buiten de lichaamseigen cellen zijn ook micro-organismen een essentieel onderdeel van het menselijk lichaam. Hoewel deze microbiota, en dan vooral de darmflora, in gewicht een relatief klein deel vormen, overtreffen zij in aantal de lichaamseigen cellen met een factor tien.

Leven

Levenskenmerkenen om van leven te spreken zijn:

  • metabolisme of stofwisseling, het opnemen van energie van het geheel van biochemische processen die plaatsvinden in cellen en organismen ten behoeve van activiteit, groei, voortplanting en instandhouding. Energie wordt van de ene vorm in de andere vorm getransformeerd. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden tussen weefselafbraak, katabolisme, en weefselopbouw, anabolisme;
  • groei, het lichaam neemt toe in lengte en gewicht;
  • voortplanting, noodzakelijk voor nakomelingen en het voortbestaan van de soort. Voor geslachtelijke voortplanting zijn twee individuen nodig. De nakomelingen hebben kenmerken van beide ouders in nieuwe combinaties;
  • adaptatie in structuren of aanpassingen van gedrag, die de organismen beter in staat stellen te overleven of voor nageslacht te zorgen. Dit principe van adaptatie aan het milieu is fundamenteel voor de evolutie;
  • homeostase, het vermogen van een organisme om het interne milieu constant te houden;
  • prikkelopvang en prikkelverwerking, het kunnen reageren op stimuli, op veranderingen in het uitwendige of inwendige milieu van het lichaam;
  • beweging, door spierwerking kunnen lichaam en lichaamsonderdelen van vorm en positie veranderen.

Dit alles hangt met elkaar samen. Zo zal tijdens een krachtsinspanning door het bewegingsapparaat de metabolietenconcentratie in het menselijk lichaam hoger worden. Herstel houdt daarbij in dat het fysiologisch evenwicht weer normaliseert doordat deze concentratie weer omlaag wordt gebracht. Dit herstel kan plaatsvinden door slaap en voeding.

Voor adaptatie dient deze verhoogde concentratie echter juist als inductor of aanjager om op een hoger niveau te komen. Om dit te bereiken, dient het herstel dus juist uitgesteld te worden. Op de korte termijn leidt dit tot een tijdelijke vermindering van het prestatieniveau, op de langere termijn brengt de adaptatie echter een hoger prestatieniveau door supercompensatie.

Groei

De embryogenese gedurende de eerste 23 dagen.

De eerste fase van groei is die van de bevruchte eicel tijdens de embryogenese. Tot een dag of 16 bestaat het embryo uit hetzelfde type cellen. Daarna ontstaan drie verschillende cellagen of kiembladen. Van buiten naar binnen ontstaan volgende cellagen:

Lichaamssamenstelling

In het vijf-compartimentenmodel wordt de samenstelling van het menselijk lichaam weergegeven op vijf niveaus: atomair, moleculair, cellulair, functioneel (weefsels en organen) en het gehele lichaam.

Voor de referentieman die het International Commission on Radiological Protection (ICRP) in 1975 heeft vastgesteld, geldt onderstaande indeling.

Lichaamssamenstelling op vijf niveaus.

Orgaansystemen

De menselijke orgaansystemen zijn:

orgaansysteem omvat functie
Skelet
Ossa, systema skeletale

TA A02.0.00.000

A02.1.00.001, schedel, cranium

A02.2.00.001, wervelkolom, columna vertebralis
A02.3.00.001, borstkas, skeleton thoracis
A02.4.00.001, ossa membri superioris
A02.5.00.001, ossa membri inferioris

stevigheid en spieraanhechting
Gewrichten
Juncturae
TA A03.0.00.000
A03.1.00.001, gewrichten van de schedel, juncturae cranii

A03.2.00.001, gewrichten van de wervelkolom, juncturae columnae vertebralis
A03.3.00.001, gewrichten van de borstkas, juncturae thoracis
A03.4.00.001, gewrichten van de bekkengordel, juncturae cinguli pelvici
A03.5.00.001, gewrichten van de bovenste extremiteit, juncturae membri superioris
A03.6.00.001, gewrichten van de onderste extremiteit, juncturae membri inferioris

verbinding tussen botten
Spierstelsel
Musculi
TA A04.0.00.000
A04.1.00.001, hoofdspieren, musculi capitis

A04.2.00.001, nekspieren, musculi colli
A04.3.00.001, rugspieren, musculi dorsi
A04.4.00.001, borstspieren, musculi thoracis
A04.5.00.001, buikspieren, musculi abdomis
A04.6.00.001, armspieren, musculi membri superioris
A04.7.00.001, beenspieren, musculi membri inferioris
A04.8.00.001, peesscheden en slijmbeurzen, vaginae tendinum et bursae

beweging
Spijsverteringsstelsel
Systema digestorium
TA A05.0.00.000
A05.1.00.001, mond, os

A05.2.01.001, keel, fauces
A05.3.01.001, slokdarmhoofd, pharynx
A05.4.01.001, slokdarm, oesophagus
A05.5.01.001, maag, gaster
A05.6.01.001, dunne darm, intestinum tenue
A05.7.01.001, dikke darm, intestinum crassum
A05.8.01.001, lever en galblaas, hepar et vesica biliaris
A05.9.01.001, alvleesklier, pancreas

voedingsstoffenopname en uitscheiding
Ademhalingsstelsel
Systema respiratorium
TA A06.0.00.000
A06.1.01.001, neus, nasus

A06.2.01.001, strottenhoofd, larynx
A06.3.01.001, luchtpijp, trachea
A06.4.01.001, luchtpijpvertakkingen, bronchi
A06.5.01.001, longen, pulmones

zuurstofopname, koolzuurafgifte
Borstholte
Cavitas thoracis
TA A07.0.00.000
A07.1.01.001, pleurale ruimte, cavitas pleuralis
Urinewegstelsel
Systema urinarium
TA A08.0.00.000
A08.1.01.001, nier, ren

A08.2.01.001, urineleider, ureter
A08.3.01.001, blaas, vesica urinaria
A08.4.01.001[dode link], vrouwelijke urinebuis, urethra feminina
A08.5.01.001[dode link], mannelijke urinebuis urethra masculina

uitscheiding afvalstoffen
Voortplantingssystemen
Systemata genitalia
TA A09.0.00.000
A09.1.00.001, inwendige vrouwelijke geslachtsorganen, organa genitalia feminina interna

A09.2.00.001, uitwendig vrouwelijk voortplantingssysteem, organa genitalia feminina externa
A09.3.00.001, inwendige mannelijke geslachtsorganen, organa genitalia masculina interna
A09.4.00.001, uitwendig mannelijk voortplantingssysteem, organa genitalia masculina externa
A09.5.00.001, bilnaad, perineum

voortplanting
Buikholte en bekkenholte
Cavitas abdominopelvica
TA A10.0.00.000[dode link]
Endocrien systeem
Glandulae endocrinae
TA A11.0.00.000
A11.1.00.001, hersenaanhangsel, hypophysis

A11.2.00.001, pijnappelklier, glandula pinealis
A11.3.00.001, schildklier, glandula thyroidea
A11.4.00.001, bijschildklier, glandula parathyroidea
A11.5.00.001, bijnier, glandula suprarenalis
A11.6.00, eilandjes van Langerhans, insulae pancreaticae

chemische beïnvloeding
Hart en vaatstelsel
Systema cardiovasculare
TA A12.0.00.000
A12.1.00.001, hart, cor

A12.2.00.001, slagaders, arteriae
A12.3.00.001, aders, venae
A12.4.01.001, lymfebanen en -vaten, trunci et ductus lymphatici

transport van zuurstof, brandstof en voeding
Lymfevatenstelsel
Systema lymphoideum
TA A13.0.00.000
A13.1.00.001, primaire lymfoïde organen, organa lymphoidea primaria

A13.2.00.001, secundaire lymfoïde organen, organa lymphoidea secundaria
A13.3.00.001, regionale lymfeknopen, nodi lymphoidei regionales

immuunafweerfunctie
Zenuwstelsel
Systema nervosum
TA A14.0.00.000
A14.1.00.001, centraal zenuwstelsel, pars centralis

A14.2.00.001, perifeer zenuwstelsel, pars peripherica
A14.3.00.001, autonoom zenuwstelsel, divisio autonomica

coördinatie
Zintuigen
Organa sensuum
TA A15.0.00.000
A15.1.00.001, reukorgaan, organum olfactorium

A15.2.00.001, oog en bijbehorende structuren, oculus et structurae pertinentes
A15.3.00.001, oor, auris
A15.4.00.001, smaakorgaan, organum gustatorium

waarneming
Integument
Integumentum commune
TA A16.0.00.001
A16.0.00.002, huid, cutis
A16.0.01.001, nagel, unguis
A16.0.02.001, borst, mamma
A16.0.03.001, subcutis, tela subcutanea
bescherming

Geschiedenis

Oudheid

Hippocrates (ca. 460 v.Chr.–370 v.Chr.) meende dat het menselijk lichaam was samengesteld uit slijm, bloed, gele gal en zwarte gal. Hij was ervan overtuigd dat gezondheid bij de mens afhing van de balans tussen lichaamssappen; onbalans zou ziekte veroorzaken. Dit wordt de leer der humores genoemd. De fysieke en psychische toestand (het temperament) en ziekteverschijnselen werden verklaard uit het bestaande gehalte aan de verschillende sappen. Een teveel aan slijm (flegma) zou een flegmatisch of kalm temperament tot gevolg hebben; een teveel aan bloed een sanguinisch of optimistisch, gepassioneerd temperament; een teveel aan gele gal een cholerisch of prikkelbaar, opvliegend temperament; en een teveel aan zwarte gal een melancholisch, depressief temperament. Een onbalans zou behandeld moeten worden met een dieet.

Later werden deze ideeën, die lange tijd grote invloed op de medische wetenschap zouden houden, overgenomen door de invloedrijke Grieks/ Romeinse arts Galenus (131-201/216). Deze zou de theorie verbinden met die van de vier elementen: het flegmatische verbond hij met water, het sanguine met lucht, het cholerische met vuur en het melancholische met aarde.

Vroegmoderne Tijd

Opmerkelijk lang bleven verdere inzichten in het menselijk lichaam uit. De grote verandering kwam met Vesalius (1514-1564). Deze legde zich niet neer bij de boekenwijsheid van Galenus en had al vroeg belangstelling voor ontleding. Dit leidde tot veel nieuwe inzichten die hij publiceerde in Fabrica (1543), daarmee de grondslag leggende voor de moderne studie van de anatomie. Hij ondervond echter grote weerstand van aanhangers van Galenus en het zou nog lang duren voordat de nieuwe inzichten algemeen werden gedeeld.

Op fysiologisch gebied was het werk van Bernard (1813-1878) van groot belang. Hij stelde dat het niet de physis was, het sturend levensbeginsel van Hippocrates, dat het evenwicht bewaarde, maar kwam met het idee van het milieu intérieur, tegenwoordig homeostase genoemd, dat weefsel en organen een stabiele beschermde omgeving biedt. Bernard stelde dat ziekte te wijten was aan verstoring van het milieu intérieur en net als bij Hippocrates moest de balans hersteld worden.

Dat idee hield geen stand meer toen Pasteur (1822-1895) met zijn microbentheorie aantoonde dat een aantal infectieziektes veroorzaakt wordt door bacteriën. Virchow (1821-1902) ontdekte dat cellulaire afwijkingen ook ziektes konden veroorzaken. Het waren niet afwijkingen van het systeem die ziekte tot gevolg hadden, zoals gedacht werd tot Bernard, maar ziekte had een disfunctie van het systeem tot gevolg. Nu kon worden gezocht naar de aard en locatie van de verwekker van de ziekte en gepoogd worden deze te elimineren.

Een periode volgde van reductionisme en mechanisme waarmee grote vooruitgang geboekt werd, niet alleen in de geneeskunde, maar ook bij een beter begrip van de anatomie en fysiologie van een gezond menselijk lichaam.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.