Cel (biologie)

In de biologie is de cel het kleinste onderdeel van een organisme dat alle genetische informatie van dat organisme bevat. Stofwisseling, de verzamelnaam voor alle biochemische levensprocessen die het organisme doen groeien en in stand houden, vindt binnen iedere individuele cel van een organisme plaats.

Rode uicellen onder een microscoop. Levende cellen met gekleurde vacuole, afgestorven met kleurloze vacuole, luchtbel met dikke zwarte rand

Bacteriën en veel soorten algen zijn eencellige organismen. In meercellige organismen komen verschillende soorten (gespecialiseerde) cellen 'groepsgewijs' voor als weefsel. Meercellige organismen zijn dieren, planten, veel schimmels, bruinwieren en roodwieren. Een tussenvorm tussen eencellige en meercellige organismen wordt gevormd door coenobia (kolonies met een min of meer vaste vorm van ongespecialiseerde, gelijksoortige cellen).

Cellen van eukaryoten bestaan uit een celmembraan dat het cytoplasma omgeeft. Het cytoplasma bestaat uit cytosol waarin zich de celorganellen (bijvoorbeeld de celkern) bevinden. In de cellen van bacteriën, schimmels en planten wordt de celmembraan nog omgeven door een extra, relatief dikke, celwand.

Geschiedenis

Antoni van Leeuwenhoek wordt beschouwd als de eerste persoon die levende cellen zag. Hij bekeek onder andere druppels water met een microscoop: een bolvormige lens die op een koperen plaatje was gemonteerd. Hiermee ontdekte hij in het water 'kleine diertjes', die met het blote oog niet te zien waren. Deze 'diertjes' bleken protozoa, waaronder klokdiertjes, te zijn. Ook bekeek hij bacteriën uit zijn eigen mond.

Cellen met of zonder celkern

Cellen worden onderverdeeld in twee verschillende types: prokaryotisch en eukaryotisch. In eukaryotische cellen zit een groot deel van het genetische materiaal (DNA) in een organel, de kern of nucleus van de cel genoemd, die wordt omgeven door het kernmembraan. In een prokaryotische cel is er geen dergelijke scheiding en komt het genetische materiaal los in de cel voor. Typische eukaryotische cellen hebben, behalve de kern, nog een aantal andere organellen die eveneens door membranen worden gescheiden van de rest van de cel: het endomembraansysteem.[1]

Prokaryoten

Prokaryoot (porte-manteauwoord: < pro = voor(afgaand aan) en eu-karyoot = (cel) met celkern)

Er zijn twee domeinen met prokaryote cellen: de Archaea en de Bacteria. De Archaea staan in biochemisch opzicht tussen de Eukaryota en de Bacteria in.

Bacteriën

Bacteriën

Archaea

Archaea

Eukaryoten

Eukaryoten (eu = goed, echt; karyoot = met karyon (kern))

De microscoop en later de donkerveldmicroscoop en de fasecontrastmicroscoop maakten het mogelijk de structuur van cellen waar te nemen en de samenstelling en opbouw ervan te bestuderen; de elektronenmicroscoop en de rasterelektronenmicroscoop hebben het aanvankelijk eenvoudige model van de bouw van de cel steeds verder verfijnd.

Dieren

Celbiologie
De dierlijke cel
Organellen van een dierlijke cel:
  1. Nucleolus
  2. Celkern
  3. Ribosoom (blauwe puntjes)
  4. Vesikel
  5. Ruw endoplasmatisch reticulum
  6. Golgicomplex
  7. Cytoskelet
  8. Glad endoplasmatisch reticulum
  9. Mitochondrion
  10. Vacuole
  11. Cytoplasma
  12. Lysosoom
  13. Centrosoom
  14. Celmembraan
Portaal    Biologie

Kenmerkend voor cellen van dieren zijn:

Organellen in de dierencel:

  1. nucleolus of kernlichaampje
  2. celkern of nucleus
  3. ribosomen
  4. vesikel of blaasje
  5. ruw endoplasmatisch reticulum (RER, R van rough)
  6. golgiapparaat of golgisysteem
  7. cytoskelet
  8. glad endoplasmatisch reticulum (SER, S van smooth)
  9. mitochondriën
  10. peroxisoom
  11. cytoplasma
  12. lysosoom
  13. centriolen

Schimmels

Schimmels zijn meer verwant met dieren dan met planten. Schimmelcellen hebben, net als plantencellen, wel vaak een celwand, maar van een andere chemische samenstelling: cellulose voor planten versus chitine voor schimmels.

Planten

Celbiologie
De plantaardige cel
Organellen van een plantencel:
a. Plasmodesma
b. Plasmamembraan
c. Celwand
1. Chloroplast
d. Thylakoïde
e. Zetmeelkorrel
2. Vacuole
f. Vacuole
g. Tonoplast
h. Mitochondrion
i. Peroxisoom
j. Cytoplasma
k. Kleine vesikels
l. ruw ER
3. Celkern
m. Kernporie
n. Kernmembraan
o. Nucleolus
p. Ribosoom
q. glad ER
r. Golgivesikels
s. Golgiapparaat
t. Cytoskelet
Portaal  Biologie

Kenmerkend voor plantencellen :

Organellen en andere belangrijke structuren in de plantencel:

  1. nucleolus of kernlichaampje
  2. celkern of nucleus
  3. ribosomen (in RER)
  4. bladgroenkorrels of chloroplasten
  5. leukoplast
  6. endoplasmatisch reticulum (ER) (bevat ribosomen)
  7. golgiapparaat of golgisysteem
  8. cytoskelet
  9. mitochondrion
  10. vacuole
  11. cytoplasma
  12. celmembraan
  13. peroxisoom
  14. celwand
  15. plasmodesmata

Zie ook

Zie de categorie Cell biology van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.