Menachem Begin

Menachem Volfovitsj Begin (Hebreeuws: מנחם בגין) (Brest, 16 augustus 1913Jeruzalem, 9 maart 1992) was een Israëlisch politicus en de zesde premier van Israël (1977-'83). Vóór de stichting van de staat Israël was Begin lid en later de leider van de zionistische vrijheidsstrijdersbewegingEtsel (ook bekend als Irgoen).

Menachem Begin
מנחם בגין
6e Minister-president van Israël
20 juni 1977 – 10 oktober 1983
VoorgangerYitzchak Rabin
OpvolgerYitzhak Shamir
PartijLikoed
Geboorte16 augustus 1913
Brest
Overlijden9 maart 1992
Jeruzalem
Portaal    Politiek
Israël

Biografie

Begins jeugd

Menachem Begin werd geboren in Brest-Litovsk in het tsaristische Rusland. Tegenwoordig ligt de plaats in Wit-Rusland en heet zij Brest. Brest-Litovsk telde destijds 70.000 inwoners, waarvan er 30.000 joods waren. Zijn vader was bankbediende. Toen hij één jaar oud was brak de Eerste Wereldoorlog (WO I) uit. Zijn ouders trokken met hun gezin twee jaar in het gebied tussen de Duitse en de Russische linies en keerden later weer terug naar Brest-Litovsk. In de Pools-Russische Oorlog (1919-1921), vlak na WO I, tussen de Sovjet-Unie en Polen kwam Brest-Litovsk bij Polen. Menachem Begin zat in zijn vroege jeugd op een cheder, waar hij Hebreeuws leerde en later op een religieus-zionistische Tachkemonieschool. Op twaalfjarige leeftijd werd hij lid van HaSjomeer HaTsaïr, maar toen zijn vader constateerde dat die naar communisme neigde, stuurde hij zijn kinderen naar Betar, een revisionistische zionistische jeugdbeweging, opgericht door Ze'ev Jabotinski.

Menachem Begin (links) in Betaruniform inspecteert met Moshe Cohen een rij Irgoenleden, Polen 1939.
Menachem Begin in 1940 na zijn arrestatie door de NKVD

Menachem Begin zat op een Pools gymnasium, studeerde van 1931 tot 1935 rechten in Warschau, maar besteedde zijn meeste vrije tijd aan Betar. Van 1936 tot 1938 was hij secretaris-generaal van de Betartak in Tsjechoslowakije. Maart 1939 benoemde Jabotinski hem tot het hoofd van Betar Polen, dat met 40.000 leden de grootste afdeling van Betar was. Op 29 mei 1939 trouwde hij met Aliza Arnold. In september van dat jaar, zes dagen na de Duitse inval in Polen, vluchtte hij met zijn vrouw naar Wilno (Vilnius), wat toen een Oost-Poolse stad was met een Joodse minderheid van circa 40 %. Litouwen maakte ook aanspraak op de stad. De stad werd kort daarna bezet door de Sovjet-Unie. Op 20 september 1940 werd Begin gearresteerd door de NKVD, omdat hij een vooraanstaande zionist was. Hij werd door de Russische geheime dienst verhoord en gemarteld (ook 's nachts), waar hij later een boek over geschreven heeft.[1] Hij werd ervan beschuldigd een "agent van het Britse imperialisme" te zijn en werd veroordeeld tot acht jaar dwangarbeid. In juni 1941 werd hij naar een Siberisch werkkamp gestuurd. Negen maanden later werd hij in het kader van de Sikorski-Mayskiovereenkomst vrijgelaten. Begin koos ervoor dienst te nemen in het Poolse 2e Korps van Władysław Anders. Het Poolse 2e Korps maakte een tocht via Perzië naar het Midden-Oosten, waar Begin in 1942 met toestemming van Władysław Anders achterbleef in het Britse Mandaatgebied Palestina en hij zich herenigde met zijn vrouw, die hij twee jaar niet gezien had.

Vanaf 1942 was hij lid van de Irgoen Tsewa'i Leoemi (Hebreeuws voor Nationale Legerorganisatie, vroeger vaak afgekort als Irgoen, tegenwoordig is de Hebreeuwse afkorting Etsel gangbaar[2]) en op 1 december 1943 nam hij daar, op voordracht van zijn voorganger, Ya'akov Meridor, de leiding van over. Op 1 februari 1944 verklaarde Etsel de opstand tegen de Britse mandaatregering en eiste dat de macht in Joodse handen zou komen. Op 12 februari 1944 plaatsten Etselgroepjes bommen bij de immigratiekantoren van het Britse Mandaat in Jeruzalem, Haifa en Tel Aviv om te protesteren tegen de lage quota van immigratiecertificaten voor Joden. In 1944 blies Etsel ook een belastingkantoor voor inkomstenbelasting en Britse inlichtingenorganisaties in Haifa, Jaffa en Jeruzalem op.

In september 1944 verhuisde hij vermomd als jesjivastudent met de schuilnaam "Israel Sassover" naar Tel Aviv. Nadat Lechi een moordaanslag op Lord Moyne gepleegd had begon oktober 1944 het zogenaamde "(jacht)seizoen". De Britten probeerden leden van Lechi en Etsel gevangen te nemen en de Haganah hielp de Britten. De Hagana wilde niet vechten tegen de Britten terwijl de oorlog tegen nazi-Duitsland aan de gang was. Menachem Begin zei als leider van Etsel dat ze tegen de Britten moest vechten alsof Engeland niet in oorlog met Duitsland was en tegen Duitsland alsof Duitsland niet in oorlog met Engeland was.

In oktober 1945 gingen de Haganah, Etsel en Lechi samenwerken. Etsel blies op 22 juli 1946 de zuidelijke vleugel van het King David Hotel in Jeruzalem op, waar het hoofdkwartier van de Britse militaire inlichtingendienst zat. Bij deze aanslag kwamen 91 mensen om het leven. De politie van het mandaatgebied zocht Menachem Begin nu voor terrorisme. Begin zei vele jaren later, januari 1972, in een interview bij een bezoek aan Londen dat ze geen terroristen waren toen, maar vrijheidsstrijders.

Plakkaat van de politie van het mandaatgebied Palestina voor de opsporing van Menachem Begin (linksboven) en andere leden van Etzel en Lechi

Op 16 april 1947 werden vier Etselstrijders door de Britten opgehangen. Een maand later bestormde Etsel de gevangenis van Akko en bevrijdde ze gevangengehouden Etselleden. De Britten namen bij deze actie drie Etselleden gevangen, die ter dood gebracht werden. In juli 1947 hing Etsel twee Britse sergeants op als vergelding voor deze daad.

Onder zijn leiderschap vond ook het bloedbad van Deir Yassin van 1948 plaats, waarbij ten minste 110-120 Arabische burgers om het leven werden gebracht, en later van de gevangenen nog eens ongeveer 25 volwassen mannen ter dood werden gebracht.

Toen de Hagana het schip "Altalena" (het pseudoniem waaronder Jabotinski schreef) vol met wapens tot zinken bracht, wilde een aantal Etselleden tegen de Hagana gaan vechten, maar Begin weerhield daarvan hen in een radiotoespraak. Hij zei dat Joden niet tegen Joden moesten vechten.

Politieke carrière

Menachem Begin, Jimmy Carter en Anwar Sadat in Camp David, 1978

Na de stichting van de staat Israël vormde Begin de Cheroetpartij, die later de dominante fractie van de Likoedpartij zou worden, en leidde hij de oppositie.

De linkse partijen wilden lang niet met de partij van Begin samenwerken, tot de Zesdaagse Oorlog van 1967, toen Levi Eshkol een regering van nationale eenheid vormde, die later door Golda Meïr werd voortgezet. Menachem Begin was van 5 juni 1967 tot en met 6 augustus 1970 minister zonder portefeuille.[3]

Akkoorden van Camp David, Nobelprijs

In 1977, 29 jaar na de oprichting van de staat Israël, won Begins partij voor de eerste keer de verkiezingen. Hij vormde een regering met de religieuze partijen, die later ook op de steun van de Democraten kon rekenen. In september 1978 ondertekenden Begin en Egyptes president Anwar Sadat onder leiding van de Amerikaanse president Jimmy Carter de Akkoorden van Camp David. In die verdragen werd bepaald dat, in ruil voor de erkenning van Israël door Egypte, het door Israël bezette Sinaï (schiereiland) teruggegeven zou worden aan Egypte, waarbij ook alle Israëlische nederzettingen (Yamit) zouden worden ontruimd. Begin en Sadat ontvingen hiervoor gezamenlijk de Nobelprijs voor de Vrede in 1978.

In juni 1981 gelastte Begin een aanval van het Israëlische leger op de in aanbouw zijnde Iraakse kernreactor Osirak. Naast veel kritiek uit binnen- en buitenland leverde dit hem in Israël een populariteitstoename op. Diezelfde maand genoot Begin zijn tweede en laatste verkiezingsoverwinning, alweer op Shimon Peres. Op 3 juni 1982 pleegde de anti-PLO-gezinde extremistische Palestijnse groepering van Aboe Nidal een aanslag op Shlomo Argov, de Israëlische ambassadeur in Londen.[4] Hoewel dit geen daad van de PLO was, greep Begin de aanslag aan als aanleiding om enkele dagen later Libanon binnen te vallen teneinde de PLO definitief uit te schakelen. Naar aanleiding van de bloedbaden in Sabra en Shatila, die Libanese christelijke milities (zogenaamde falangisten) aanrichtten op Palestijnse vluchtelingen en waarbij tussen de 700 en 3500 mensen omkwamen, kwam in Israël een protestbeweging op gang die onafhankelijk juridisch onderzoek eiste. Was het niet gebeurd onder het toeziend oog van het israelische leger, dat echter niet ingreep? Dat onderzoek kwam er in de vorm van commissie-Cahn, die concludeerde dat minister van defensie Ariel Sharon, die later premier zou worden, zijdelingse verantwoordelijkheid droeg voor het bloedbad, waarna hij moest aftreden.

Begin kwam weinig gehavend uit het onderzoek, maar het was duidelijk dat hij zijn greep op de regering had verloren. Eerder al had hij verklaard dat in het gevecht rond het Libanese Beaufort geen Israëlische soldaten waren gesneuveld, hetgeen feitelijk onjuist was. In augustus 1983 trok Begin zich terug uit de politiek. Hij was hevig teleurgesteld en gedeprimeerd door het voor Israël zo teleurstellende verloop van de oorlog, de dood van zijn vrouw en zijn eigen ziekte. Hij stierf in Jeruzalem in 1992.

Na zijn dood werd bekend dat Begin persoonlijk als leider binnen Irgun drie bomaanslagen op de West-Duitse bondskanselier Konrad Adenauer beraamd en gepland heeft. Hierbij bleef Adenauer grotendeels ongedeerd. Wel doodden de Israëlische terroristen een Duitse politieagent.[5]

Een zoon van Begin, Benny Begin, heeft evenals zijn vader een carrière in de Israëlische politiek en heeft zitting in de Knesset.

Winnaars van de Nobelprijs voor de Vrede

1901: Dunant, Passy · 1902: Ducommun, Gobat · 1903: Cremer · 1904: Institut de Droit International · 1905: Von Suttner · 1906: Roosevelt · 1907: Moneta, Renault · 1908: Arnoldson, Bajer · 1909: Beernaert, Balluet d'Estournelles de Constant · 1910: IPB · 1911: Asser, Fried · 1912: Root · 1913: La Fontaine · 1917: ICRC · 1919: Wilson · 1920: Bourgeois · 1921: Branting, Lange · 1922: Nansen · 1925: Chamberlain, Dawes · 1926: Briand, Stresemann · 1927: Buisson, Quidde · 1929: Kellogg · 1930: Söderblom · 1931: Addams, Butler · 1933: Angell · 1934: Henderson · 1935: Von Ossietzky · 1936: Lamas · 1937: Cecil · 1938: Office international Nansen pour les réfugiés · 1944: ICRC · 1945: Hull · 1946: Balch, Mott · 1947: Friends Service Council, American Friends Service Committee · 1949: Orr · 1950: Bunche · 1951: Jouhaux · 1952: Schweitzer · 1953: Marshall · 1954: Bureau van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen · 1957: Pearson · 1958: Pire · 1959: Noel-Baker · 1960: Luthuli · 1961: Hammarskjöld · 1962: Pauling · 1963: ICRC, IFRC · 1964: King · 1965: UNICEF · 1968: Cassin · 1969: Internationale Arbeidsorganisatie · 1970: Borlaug · 1971: Brandt · 1973: Kissinger, Lê Đức Thọ · 1974: MacBride, Satō · 1975: Sacharov · 1976: Williams, Corrigan · 1977: Amnesty International · 1978: Sadat, Begin · 1979: Moeder Teresa · 1980: Esquivel · 1981: Bureau van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen · 1982: Myrdal, Robles · 1983: Wałęsa · 1984: Tutu · 1985: IPPNW · 1986: Wiesel · 1987: Arias · 1988: VN-vredesmacht · 1989: Gyatso · 1990: Gorbatsjov · 1991: Suu Kyi · 1992: Menchú · 1993: Mandela, De Klerk · 1994: Arafat, Peres, Rabin · 1995: Rotblat, Pugwash Conferences on Science and World Affairs · 1996: Ximenes Belo, Ramos-Horta · 1997: ICBL, Williams · 1998: Hume, Trimble · 1999: AzG · 2000: Dae-jung · 2001: VN, Annan · 2002: Carter · 2003: Ebadi · 2004: Maathai · 2005: IAEA, El-Baradei · 2006: Grameen Bank, Yunus · 2007: Gore, IPCC · 2008: Ahtisaari · 2009: Obama · 2010: Liu · 2011: Johnson Sirleaf, Gbowee, Karman · 2012: Europese Unie · 2013: OPCW · 2014: Satyarthi, Yousafzai · 2015: Kwartet voor Nationale Dialoog in Tunesië · 2016: Santos · 2017: ICAN · 2018: Mukwege, Murad Basee · 2019: Ahmed

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.