Jimmy Carter

James Earl (Jimmy) Carter jr. (Plains (Georgia), 1 oktober 1924) is een Amerikaans oud-politicus van de Democratische Partij. Hij was de 39e president van de Verenigde Staten van 1977 tot 1981.

Jimmy Carter
James Earl Carter
Geboren1 oktober 1924
Plains (Georgia)
Politieke partijDemocratische Partij
PartnerRosalynn Carter (sinds 1946)
BeroepPoliticus
Agrariër
Marineofficier
Activist
Auteur
ReligieBaptisme
Handtekening
Websitecartercenter.org
jimmycarterlibrary.gov
39e president van de Verenigde Staten
Aangetreden20 januari 1977
Einde termijn20 januari 1981
Vicepresident(en)Walter Mondale
VoorgangerGerald Ford
OpvolgerRonald Reagan
76e gouverneur van Georgia
Aangetreden12 januari 1971
Einde termijn14 januari 1975
VoorgangerLester Maddox
OpvolgerGeorge Busbee
Portaal    Politiek

Carter, een agrariër van beroep, was eigenaar van een pindaplantage in Georgia en van 1971 tot 1975 gouverneur van die staat. Hij stelde zich kandidaat voor de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 1976 en versloeg de zittende president, de republikein Gerald Ford. In de presidentsverkiezingen van 1980 werd Carter verslagen door de Republikeinse kandidaat Ronald Reagan.

Na zijn presidentschap zette Carter zich in als activist en schreef meer dan twintig boeken. In 2002 werd Carter onderscheiden met de Nobelprijs voor de Vrede vanwege zijn inzet voor mensenrechten.

Sinds het overlijden van George H.W. Bush op 30 november 2018 is Jimmy Carter de oudst nog levende oud-president van de Verenigde Staten van Amerika en sinds 22 maart 2019 de oudste oud-president van de Verenigde Staten ooit.

Biografie

Presidentschap

Staatsieportret Jimmy Carter (1977)

Carter erfde gigantische economische en financiële problemen van zijn voorgangers. De federatie zat door de Vietnamoorlog diep in de rode cijfers, terwijl het zelfvertrouwen van de bevolking zwaar was aangetast. De rentelasten in combinatie met de oliecrisis en de onwil van het bedrijfsleven om te investeren leidde tot een nieuw verschijnsel in de economie: stagflatie. Tijdens het mandaat van Carter werd het antwoord op dit probleem niet gevonden.

Menachem Begin, Jimmy Carter en Anwar Sadat in Camp David, 1978

Meer succes had Carter in zijn buitenlands beleid. Binnen zijn ambtsperiode wist hij tussen de Egyptische president Anwar Sadat en de Israëlische premier Menachem Begin te bemiddelen tot een vredesverdrag. Dit resulteerde in de Camp David-akkoorden. Echter, snel na dit succes, in Carters laatste ambtsjaar, werden in Iran 52 Amerikaanse burgers en militairen gegijzeld in de Amerikaanse ambassade in Teheran. Deze gijzeling duurde 444 dagen.

In zijn buitenlandse politiek zag Carter het belang in van mensenrechten. Dit ging in tegen het beleid van de regering van Richard Nixon, die vaak een oogje dichtkneep bij bevriende regimes. De regering-Carter beëindigde de steun aan de lange tijd door de VS gesteunde dictator Somoza uit Nicaragua en gaf de nieuwe regering miljoenen aan steun.

De belangrijkste botsing tussen het belang van de mensenrechten en het eigenbelang van de VS ontstond door Carters banden met de Sjah van Iran. De Sjah was, sinds de Tweede Wereldoorlog, een sterke medestander van Amerika uit het Midden-Oosten. Zijn regime was echter bruut en onderdrukkend. Hoewel Carter de Sjah prees als een wijs en waardevol leider, heeft de VS niet ingegrepen toen er een volksopstand uitbrak tegen de monarchie van de Sjah.

De Sjah werd van de troon gestoten en verbannen. Velen hebben de afnemende Amerikaanse steun voor de Sjah sindsdien gezien als de voornaamste oorzaak van zijn snelle revolutie. Carter was in het begin bereid om de revolutionaire beweging te erkennen, maar zijn pogingen bleken tevergeefs.

In 1979 kreeg de Sjah politiek asiel en medische behandeling in de VS. Als reactie hierop belegerden Iraanse militanten de Amerikaanse ambassade in Teheran om vervolgens 52 Amerikanen te gijzelen en de uitlevering van de Sjah aan Iran te eisen, voor een rechtszaak en een executie. Ondanks het feit dat de Sjah later dat jaar de VS zou verlaten om in Egypte te sterven, duurde de gijzelingscrisis voort. Een mislukte bevrijdingsoperatie op 25 april 1980 maakte de Revolutionaire Gardes nog koppiger, en de kwestie domineerde zo het laatste jaar van Carters presidentschap.

Volgens Carters veiligheidsadviseur Zbigniew Brzeziński was de Sovjetinvasie van Afghanistan in december 1979 een antwoord op de Amerikaanse militaire aanwezigheid aldaar. Na de invasie kondigde Carter de Carter Doctrine aan, die inhield dat de VS geen andere mogendheid toe zouden laten controle te krijgen over de Perzische Golf. Andere reacties van Carter waren het verbod van de deelname van Amerikanen aan de Olympische Spelen van 1980 in Moskou en de herinvoering van de registratie voor dienstplicht.

Om de Sovjetbezetting van Afghanistan tegen te gaan startten Carter en Zbigniew Brzeziński een 40 miljard dollar kostend trainingsprogramma voor islamitische fundamentalisten in Pakistan en Afghanistan. Terugblikkend wordt het wel gezien als oorzaak van de instabiliteit van post-Sovjet Afghaanse regeringen, die leidden tot de opkomst van de islamitische theocratie in de regio.

In 1980 verloor Jimmy Carter de presidentsverkiezingen van Ronald Reagan. Hij verdween, gezien de achterblijvende internationale spanningen zoals de gijzeling van de Amerikaanse ambassade in Iran, roemloos van het toneel. Ironisch was dat op de dag dat Carter vertrok als president, de gijzelaars in Iran werden vrijgelaten. Later is wel beweerd dat de late vrijlating van de gijzelaars het gevolg was van een deal tussen de campagne van Reagan en de regering van Iran, maar deze theorie is nooit bewezen.

Na zijn presidentschap

Na zijn presidentscarrière werd Carter algemeen gewaardeerd voor zijn humanitaire werk. In 1982 richtte hij het Carter Center op dat zich inzet voor de mensenrechten, de verbreiding van de democratie, het oplossen van internationale conflicten, en de bestrijding van ziektes zoals dracunculiasis en rivierblindheid.[1] Hij raakte goed bevriend met zijn voorganger Gerald Ford. Samen deden ze in 2000 een poging de impasse die ontstond tijdens de presidentsverkiezingen te doorbreken.

In 2002 kreeg Carter de Nobelprijs voor de Vrede "voor de tientallen jaren van onverflauwde inzet in het vinden van vreedzame oplossingen voor internationale conflicten en het bevorderen van democratie, mensenrechten en economische en sociale ontwikkeling." Hij speelde een bemiddelende rol in onder andere het Ogaden-geschil tussen Somalië en Ethiopië, in Bosnië en Herzegovina en hield toezicht in vele verkiezingen.

Carter was fel gekant tegen de Irakoorlog van 2003. In maart 2004 veroordeelde hij George W. Bush en Tony Blair voor het voeren van een onnodige oorlog "gebaseerd op leugens en misinterpretaties" teneinde Saddam Hoessein te verwijderen. Hij beweerde dat Blair zijn oordeelsvermogen had laten vertroebelen door Bush' verlangen om een oorlog te eindigen die zijn vader was begonnen.

In april 2006 nam Carter samen met Bill Clinton en Bill Underwood, directeur van Mercer University, het initiatief voor het New Baptist Covenant. Doel van de beweging is om te laten zien dat het baptisme niet identiek is met de maatschappelijk en cultureel conservatieve Southern Baptist Convention, met 16 miljoen leden de grootste protestantse kerk in de Verenigde Staten. De New Baptist Covenant vraagt vooral aandacht voor de armoedebestrijding, milieuzaken en conflicten wereldwijd. Daarnaast zet zij zich in voor de integratie van de baptistische kerken, die vaak nog naar ras gescheiden zijn. Het initiatief wordt gesteund door ca. 20 miljoen Amerikaanse baptisten. Carters eigen wortels liggen in de Southern Baptist Convention, maar hij heeft moeite met de conservatieve koers hiervan. Hij is vrijwel zijn hele leven zondagsschoolleraar geweest en dient als diaken in de Maranatha Baptist Church in zijn woonplaats Plains.

Boek over Palestijns vredesakkoord

In november 2006 verscheen het boek Palestine: Peace not Apartheid (Palestina: Vrede, geen apartheid). Volgens Carter was "het uiteindelijke doel van mijn boek het presenteren van feiten over het Midden-Oosten die grotendeels onbekend zijn in [de V.S. van] Amerika, de discussie te initiëren en te helpen vredesgesprekken te heropenen (...)."

Carter stelt in zijn boek dat "Israëls voortdurende beheersing en kolonisatie van Palestijns land de eerste obstakels zijn voor een samenhangend vredesakkoord in het Heilige Land". Carter is degene die in 1978 de vredesovereenkomst tussen Egypte en Israël mogelijk maakte, de Camp Davidakkoorden, de enige duurzaam gebleken vrede in de streek. Hij kreeg de nodige kritiek op zijn boek te verduren, omdat hij volgens critici selectief met historische gegevens zou zijn omgesprongen en deze slechts in het nadeel van Israël zou hebben uitgelegd.

Bij een bezoek aan Israël in april 2015 weigerden premier Benjamin Netanyahu en president Reuven Rivlin, na overleg met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nationale Veiligheidsraad van Israël, een ontmoeting met Carter.

Vanaf 2014

In 2014 ging Carter, 90 jaar oud inmiddels, andermaal op campagne. Ditmaal niet voor zichzelf, maar voor zijn kleinzoon Jason.[2] Jason was de Democratische kandidaat voor het gouverneurschap van Georgia, maar werd niet gekozen.

In augustus 2015 maakte Carter bekend dat er tijdens een operatie aan zijn lever, kanker met uitzaaiingen naar onder andere de hersenen was geconstateerd.[3][4] Begin december 2015 bleek hij weer vrij van kanker te zijn.[5] Carter werd behandeld met het in Oss ontwikkelde medicijn pembrolizumab.[6][7] Na februari 2016 waren geen behandelingen meer nodig.[8]

In oktober 2017 vertelde Carter een Zuid-Koreaanse hoogleraar dat hij zou willen bemiddelen in het conflict met Noord-Korea. Hij zou bereid zijn om naar Pyongyang te gaan om te onderhandelen met de Noord-Koreaanse leider Kim Jong-un over 'definitieve vrede'. De opstelling van Carter druist in tegen die van de Amerikaanse regering.[9] In 2011 bracht Carter, samen met oud-presidenten van Finland en Ierland en een oud-premier van Noorwegen, al een bezoek aan Noord-Korea.[10] Bij die gelegenheid sprak hij onder meer met Kim Jong-uns vader Kim Jong-il.

Kabinetsleden onder Carter

KabinetsledenMinisteriePeriodeBijzonderheden
Cyrus VanceBuitenlandse Zaken1977 - 1980
Cecil AndrusBinnenlandse Zaken1977 - 1981
Harold BrownDefensie1977 - 1981
Juanita KrepsEconomische Zaken1977 - 1979
Michael BlumenthalFinanciën1977 - 1979
Joseph CalifanoG.O+W *1977 - 1979Vanaf 1980 Onderwijs eigen departement
Patricia HarrisH+S.O *1977 - 1979
G.O+W *1979 - 1980
G+S.Z *1980 - 1981
Griffin BellJustitie1977 - 1979
Robert BerglandLandbouw1977 - 1981
Ray MarshallArbeid1977 - 1981
Brock AdamsTransport1977 - 1979
James SchlesingerEnergie1977 - 1979Minister van Defensie onder Nixon en Ford
Philip KlutznickEconomische Zaken1979 - 1981
William MillerFinanciën1979 - 1981
Moon LandrieuH+S.O *1979 - 1981
Benjamin CivilettiJustitie1979 - 1981
Neil GoldschmidtTransport1979 - 1981
Charles DuncanEnergie1979 - 1981
Shirley HufstedlerOnderwijs1980 - 1981
Edmund MuskieBuitenlandse Zaken1980 - 1981
  • * G.O+W = Gezondheidszorg, Onderwijs + Welzijn
  • * H+S.O = Huisvesting + Stedelijke Ontwikkeling
  • * G+S.Z = Gezondheidszorg + Sociale Zaken

Onderscheidingen

Winnaars van de Nobelprijs voor de Vrede

1901: Dunant, Passy · 1902: Ducommun, Gobat · 1903: Cremer · 1904: Institut de Droit International · 1905: Von Suttner · 1906: Roosevelt · 1907: Moneta, Renault · 1908: Arnoldson, Bajer · 1909: Beernaert, Balluet d'Estournelles de Constant · 1910: IPB · 1911: Asser, Fried · 1912: Root · 1913: La Fontaine · 1917: ICRC · 1919: Wilson · 1920: Bourgeois · 1921: Branting, Lange · 1922: Nansen · 1925: Chamberlain, Dawes · 1926: Briand, Stresemann · 1927: Buisson, Quidde · 1929: Kellogg · 1930: Söderblom · 1931: Addams, Butler · 1933: Angell · 1934: Henderson · 1935: Von Ossietzky · 1936: Lamas · 1937: Cecil · 1938: Office international Nansen pour les réfugiés · 1944: ICRC · 1945: Hull · 1946: Balch, Mott · 1947: Friends Service Council, American Friends Service Committee · 1949: Orr · 1950: Bunche · 1951: Jouhaux · 1952: Schweitzer · 1953: Marshall · 1954: Bureau van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen · 1957: Pearson · 1958: Pire · 1959: Noel-Baker · 1960: Luthuli · 1961: Hammarskjöld · 1962: Pauling · 1963: ICRC, IFRC · 1964: King · 1965: UNICEF · 1968: Cassin · 1969: Internationale Arbeidsorganisatie · 1970: Borlaug · 1971: Brandt · 1973: Kissinger, Lê Đức Thọ · 1974: MacBride, Satō · 1975: Sacharov · 1976: Williams, Corrigan · 1977: Amnesty International · 1978: Sadat, Begin · 1979: Moeder Teresa · 1980: Esquivel · 1981: Bureau van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen · 1982: Myrdal, Robles · 1983: Wałęsa · 1984: Tutu · 1985: IPPNW · 1986: Wiesel · 1987: Arias · 1988: VN-vredesmacht · 1989: Gyatso · 1990: Gorbatsjov · 1991: Suu Kyi · 1992: Menchú · 1993: Mandela, De Klerk · 1994: Arafat, Peres, Rabin · 1995: Rotblat, Pugwash Conferences on Science and World Affairs · 1996: Ximenes Belo, Ramos-Horta · 1997: ICBL, Williams · 1998: Hume, Trimble · 1999: AzG · 2000: Dae-jung · 2001: VN, Annan · 2002: Carter · 2003: Ebadi · 2004: Maathai · 2005: IAEA, El-Baradei · 2006: Grameen Bank, Yunus · 2007: Gore, IPCC · 2008: Ahtisaari · 2009: Obama · 2010: Liu · 2011: Johnson Sirleaf, Gbowee, Karman · 2012: Europese Unie · 2013: OPCW · 2014: Satyarthi, Yousafzai · 2015: Kwartet voor Nationale Dialoog in Tunesië · 2016: Santos · 2017: ICAN · 2018: Mukwege, Murad Basee · 2019: Ahmed

Mediabestanden die bij dit onderwerp horen, zijn te vinden op de pagina Jimmy Carter op Wikimedia Commons.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.