Kosovo

Kosovo (Albanees: Kosovë, Kosova; Servisch: Косово, Kosovo) is een gedeeltelijk erkend land in Zuidoost-Europa, grenzend aan Montenegro, Albanië, Noord-Macedonië en aan Servië. De hoofdstad is Pristina, dat tevens het economisch en cultureel centrum is. Kosovo heeft volgens de volkstelling van 2011 een bevolking van 1.739.825 inwoners,[5] die voor ongeveer 94% uit etnische Albanezen, 3,3% uit Serviërs en 2,7% uit andere minderheden bestaat.[6]

Republika e Kosovës
Република Косово
(Details) (Details)
Basisgegevens
Officiële landstaalAlbanees, Servisch
HoofdstadPristina
RegeringsvormRepubliek
StaatshoofdHashim Thaçi
RegeringsleiderAlbin Kurti
Religieislam 95,6 %
katholiek 2,2 %
orthodox 1,4 %[1]
Oppervlakte10.887 km² [2]
Inwoners ()[3]
1.895.250 (2017)[4] (174,1/km² (2017))
Overige
VolksliedEuropa
MunteenheidEuro (EUR)
UTC+1 (zomer +2)
Nationale feestdag17 februari
Web | Code | Tel..- | RKS | 383 (sinds 01-02-2017)
Voorgaande staten
 Albanië
 Ottomaanse Rijk
 Socialistische Federale Republiek Joegoslavië
1377-1577
1444-1913
1918-2003
Detailkaart
Portaal    Kosovo
Portaal    Landen & Volken

 Kosovo

 Landen die Kosovo erkennen als onafhankelijke staat

 Landen die Kosovo niet erkennen als onafhankelijke staat.

Volgens Servië is Kosovo onderdeel van Servië onder de naam Autonome Provincie Kosovo en Metohija (Servisch: Аутономна Покрајина Косово и Метохија, Autonomna Pokrajina Kosovo i Metohija). Sinds juni 1999 is Kosovo echter de facto onafhankelijk en heeft Servië in de praktijk geen gezag in Kosovo. Op 17 februari 2008 riep de Albanese meerderheid eenzijdig de onafhankelijkheid uit van de Republiek Kosovo (Albanees: Republika e Kosovës; Servisch: Република Косово, Republika Kosovo). Deze onafhankelijkheid wordt voorlopig door 96 van de 193 leden van de Verenigde Naties erkend.[7] Op 22 juli 2010 oordeelde het Internationaal Gerechtshof dat de eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring niet in strijd is met het volkenrecht.[8]

Huidige bestuurlijke en politieke situatie

Kosovo werd sinds juni 1999 op basis van VN-resolutie 1244 bestuurd door de VN-missie UNMIK. Op 15 juni 2008 werd in Kosovo een nieuwe grondwet van kracht.[9] De Republiek Kosovo kreeg daarmee formeel de leiding over het eigen land, na negen jaar van VN-bestuur.[10] De Verenigde Naties hebben belangrijke bevoegdheden overgedragen aan de Kosovaarse regering. Een van de belangrijkste wijzigingen is dat de Kosovaarse president voortaan de wetten zal afkondigen in plaats van de Verenigde Naties, die tot nu toe de voogdij hadden. Daarnaast krijgt Kosovo voor het eerst een minister van Buitenlandse Zaken. Kosovo mag voortaan ook zelf verkiezingen organiseren, het krijgt een centrale bank, staatsburgerschap, een veiligheidsmacht en een nieuw volkslied.[11]

De verantwoordelijkheid op het gebied van politie en justitie blijft - zoals dit in het plan Ahtisaari werd voorzien - voorlopig in handen van de UNMIK.[12] Normaal gezien stond op 15 juni 2008 eveneens de overdracht gepland van de VN (UNMIK) naar de EU-missie (EULEX), die met 2.200 man toezicht zou houden op het gebied van politie en justitie. Dit plan werd uitgesteld omdat Rusland zich fel verzette tegen de onafhankelijkheid van Kosovo en niet wilde dat de VN daaraan zou meewerken door bevoegdheden over te dragen aan de EU. Om dit te omzeilen heeft VN-secretaris Ban Ki-moon in een rapport aan de Veiligheidsraad gemeld[13] dat de EU-missie onder de ‘paraplu’ van de VN-missie gaat werken en stapje voor stapje „operationele verantwoordelijkheden” op het gebied van politie en justitie zal overnemen.[14] De NAVO-macht KFOR blijft in Kosovo aanwezig om een lichtbewapende Kosovaarse veiligheidsmacht te trainen.[15][16][17]

Geschiedenis

Vroege geschiedenis van Kosovo

Opgraving bij Ulpiana Kosovo: Romeinse muur

De oudst bekende bewoners van Kosovo waren de Illyriërs: zij namen rond 1000 v.Chr. grote delen van het land in bezit en vestigden zich vooral in de kuststrook. In de loop der jaren werden zij berucht om hun zeeroverij, waartegen de Romeinen vanaf de 3e eeuw v.Chr. met succes optraden. In de 1e eeuw v.Chr. namen de Romeinen grote delen van het Illyrische binnenland - tot aan de rivier de Donau - in bezit. Het gebied werd toen in korte tijd geromaniseerd.

De eerste Slavische stammen staken de Donau over in de 5e eeuw en trokken door het geromaniseerde land ten zuiden van deze vroegere Romeinse grensrivier. Zij kwamen er onder invloed van de Romeins-Byzantijnse cultuur en maakten er kennis met het christendom, dat door enkele stammen werd aanvaard. Deze Zuidelijke Slaven (> Joego-Slavija) vormden geen staat, maar verschilden in taal, geloof, cultuur en bestuursvorm. Zij woonden stamsgewijs in van elkaar geïsoleerde landschappen en werden sinds 395 beïnvloed door de grenslijn tussen de invloedssferen van Rome en Constantinopel. Zo bleef het oostelijke deel (Servië, Montenegro en Noord-Macedonië) overwegend orthodox en nam het het cyrillische alfabet aan en het westelijke deel (Slovenië, Kroatië, Dalmatië en Albanië) werd katholiek en nam het Latijnse alfabet aan.

In de 6e eeuw namen de Slavische Serviërs het huidige Servië in bezit waar zij kleine vorstendommen vormden (bestuurd door een župan), die in voortdurende staat van oorlog met elkaar leefden. De Bulgaarse tsaren konden deze stammen tot in de 10e eeuw schatplichtig houden, daarna nam Byzantium het gezag over, maar voortdurende opstanden maakten het in wezen tot een gebied van vrije stammen. Pas in de 12e eeuw slaagde Stefan Nemanja erin een Servisch Koninkrijk te stichten dat zijn opvolgers voortdurend uitbreidden, voornamelijk ten koste van voorheen Bulgaarse en Noord-Macedonische gebieden. Het werd een machtige Balkanstaat onder Dušan (1331-1355), die zich in 1346 de titel van keizer (tsaar) toe-eigende. Dit Servische rijk ging zelfs een bedreiging vormen voor het langzaam wegkwijnende Byzantijnse Rijk. De bevolking van dit Groot-Servië was gemengd. Naast de dominante Serviërs woonde in de bergen Walachen (Vlachen), een herdersvolk, de Albanezen, dat haar Romaanse taal had bewaard, nooit volledig was geromaniseerd en een afstamming van het Illyrisch sprak, al was deze sterk door het Grieks en het Romaans beïnvloed geraakt. In de steden woonden ook veel Byzantijnen. Een bijzondere, binnen het christendom ketterse, sekte vormden de Bogomielen in het noorden, in het bijzonder in Bosnië dat kort na 1200 door het Hongaarse Koninkrijk werd ingelijfd. Ook de Servische expansie naar het zuiden en oosten ging in de 14e eeuw weer verloren, eerst aan Byzantium en vervolgens aan de Turken (Ottomanen), die de zuidelijke Balkan veroverden en de Serviërs in de slag op het Merelveld (Kosovo Polje) in 1389 aan zich onderwierpen.

De slag op het Merelveld

Slag van Kosovo Polje in 1389 door Adam Stefanovic (1870)

Reeds onder de regering van tsaar Dušan begon de dreiging uit het Oosten: in 1354 zetten de Turken voor het eerst voet aan wal op de Balkan. Het Servische keizerrijk kwam ten einde op 28 juni 1389, toen het Servische leger een nederlaag leed tegen de Turken bij Kosovo Polje (letterlijk Merelveld). Ook de Turkse sultan Murat I vond de dood, volgens een heldendicht echter niet op het slagveld, maar in zijn zijden tent, waar hij werd vermoord door een dolkstoot van de Servische edelman Miloš Obilič.[18] De Turken namen wraak en onthoofdden de Servische tsaar Lazar op het lijk van hun vermoorde sultan. Na de dood van Murat nam zijn opvolger Bajezid I het bevel over. Pas in 1455 zou geheel Servië veroverd worden.

De slag bij Kosovo Polje werd bezongen in talloze epische treur- en heldenzangen en 28 juni werd sindsdien de nationale rouwdag, de Vidov dan. Volgens een legende bloeien iedere lente rode pioenrozen op de destijds door bloed gedrenkte grond, die zouden zijn ontsproten uit het bloed van de Servische helden. De bloedige nederlaag in Kosovo besliste voor vijf eeuwen over het verloop van de Servische geschiedenis. Sultan Bajezid maakte de Serviërs schatplichtig en behandelde hen als tweederangsburger. Geregeld kwamen de Serviërs in verzet, maar telkens zonder succes.

Turkse overheersing

Geschikt geachte jongemannen werden vaak als bloedbelasting (devşirme) geronseld, soms ontvoerd en bij eliteregimenten ingelijfd (onder andere de Janitsaren, de lijfwacht van de sultan in Istanboel). De Turken dwongen de bevolking om tot de islam over te gaan. De mannen werden ook gedwongen om deel te nemen aan het Ottomaans leger waar zij de islam over dienden te nemen. Bekeerlingen kregen privileges waaronder lagere belastingaanslagen, de verwerving van grond en de mogelijkheid tot het vervullen van lucratieve ambtelijke functies. Christenen mochten moeizaam hun eigen godsdienst blijven beoefenen. De islamisering had tot gevolg dat vooral in de steden kerken vernietigd of omgevormd werden tot moskeeën. Met name de Albanese bevolking was geporteerd voor een bekering maar ook delen van de Servische bevolking besloten daartoe, zoals in de landstreek van Novi Pazar en in Bosnië. Voor veel Bogomielen die als ketters steeds waren vervolgd, was het Turkse gezag een bevrijding die hen ertoe bracht tot de islam over te gaan.

Heilige Liga

Tijdens de Derde Heilige Liga (of Grote Turkse Oorlog van 1683-1699) werd Kosovo veroverd door Oostenrijkse troepen met de hulp van ongeveer 6000 Albanezen onder leiding van de katholieke aartsbisschop Pjetër Bogdani, die echter vervolgens met een deel van zijn troepen bezweek aan de pest. Zijn graf werd later uit woede over zijn leiding aan de opstand geopend door de Turken en zijn lichaam in stukken gesneden en gevoerd aan de honden. In 1690 leidde de Servische patriarch Peć Arsenije III 30.000 families, waaronder mogelijk ook niet-Serviërs, uit Kosovo om te ontsnappen aan de wraak van de Ottomanen toen deze het gebied heroverden.

19e eeuw

De Servische gebieden bleven onrustig door het verzwakkende Ottomaanse gezag. Opstanden braken uit in 1804, 1809 en 1815 en Istanboel moest steeds meer concessies doen aan lokale krijgsheren. Het Servische kerngebied werd de facto autonoom. Effectief Ottomaans gezag werd beperkt tot garnizoenssteden. Om het autonome Servische gebied beperkt te houden werd in 1864 het vilajet Kosovo als aparte bestuurlijke eenheid ingericht.

Na de Russisch-Turkse Oorlog, die eindigde met een nederlaag voor de Turken en sindsdien de solidariteit tussen Serviërs en Russen fundeerde, werd Servië in 1878 een onafhankelijke staat, in 1882 een soeverein koninkrijk. Daarbij werd Servië uitgebreid met het gebied dat tegenwoordig bekend is als Zuid-Servië (met als hoofdplaats Nisj). Om het gezag te kunnen consolideren werd dit gebied etnisch gezuiverd van de niet-Servische minderheden, die verdreven werden naar Kosovo, Noord-Macedonië en het huidige Turkije (voor een deel naar Noord-Cyprus, hetgeen werd beschreven door Leon Trotski, die toen verslaggever was voor de Pravda. Deze verdreven bevolkingsgroepen staan bekend als 'muhaxher' (oud-Turks woord Muhajir: 'vluchteling'), waarvan de erfgenamen soms nog steeds de achternaam Muhaxheri dragen.

In een reactie op het Servische, Bulgaarse en Griekse nationalisme van de 19e eeuw vormden nationalistische Albanezen de Liga van Prizren in Prizren in 1878. Zij wilden daarmee voorkomen dat Albanië opgedeeld zou gaan worden tussen de zich expanderende nationale Balkanstaten, met name Servië, Montenegro en Griekenland zoals voorzien was in de voorlopige Vrede van San Stefano. De Liga tekende hiertegen protest aan bij de grote mogendheden van het Congres van Berlijn, maar deze werden genegeerd. Daarop organiseerde de Liga opstanden in de steden Guci, Shkodër, Prizren en Janina. Na dreigende invallen door de Serviërs, die de aan hun toegewezen gebieden aan hun neus voorbij zagen gaan, steunden de grote mogendheden de Ottomanen in hun consolidering van het Turkse gezag in de Albanese gebieden.

Het Ottomaanse leger trok daarop in 1881 op tegen de Albanezen, die een tijdelijke regering hadden gevormd onder leiding van president Ymer Prizreni. Na drie jaar van vechten werd de opstand neergeslagen en een aantal leiders geëxecuteerd of gevangengezet. Maar na deze bevestiging van het Ottomaanse oppergezag kregen de Albanezen grotere autonomie in ruil voor hun trouw aan het Ottomaanse Rijk en hun medewerking aan het blokkeren van een verdere Servische expansie. In 1910 brak opnieuw een Albanese opstand uit in Pristina die duurde tot het bezoek van de Ottomaanse sultan Mehmet V Resat aan Kosovo in juni 1911. Het doel van de Liga van Prizren bleef de stichting van een Albanese staat, bestaande uit de vier vilayets (provincies) waar Albanezen woonden. De Serviërs maakten toen echter nog een kwart uit van de bevolking van Kosovo en verzetten zich tegen de opneming van Kosovo in een nationaal Albanië. In de twee Balkanoorlogen van 1912 en 1913 annexeerde Servië dan toch Kosovo en het noorden van Macedonië, landstreken waar slechts een deel van de bevolking Servischgezind was en die daarom separatistisch zouden blijven. Om de sterke demografische groei van de Albanezen het hoofd te kunnen bieden middels een Servische meerderheid en het Servisch gezag te kunnen consolideren vonden na de vestiging van het Servisch gezag etnische zuiveringen van Albanezen en Turken plaats en werden Servische boeren als kolonisten naar inmiddels onteigend grootgrondbezit gestuurd. Dat bracht het Servische bevolkingsaandeel in Kosovo tot 40%.

Balkanoorlogen

Situatie na de Eerste Balkanoorlog, 1913

Tijdens de Balkanoorlogen werden Kosovo en Albanië in 1912 veroverd door Servië en werd het westelijke deel van Kosovo veroverd door Montenegro. Na onderhandelingen met Turkije werd afgesproken om de Albanezen te laten emigreren naar Turkije, wat echter weinig succes had. Vaso Cubrilovic van de Servische Academie der Wetenschappen had een zorgvuldig document opgesteld waarin beschreven stond hoe de verdrijving van de Albanezen en de kolonisatie van Servië plaats zou moeten vinden.[19]

In 1912 verklaarde Albanië zich onafhankelijk van het Ottomaanse rijk, nadat Servië, Montenegro en Griekenland hun aanspraken op het gebied hadden opgegeven. Na het einde van de Tweede Balkanoorlog verleenden de Grote Mogendheden, mede door toedoen van de Britse diplomaat Aubrey Herbert, Albanië onafhankelijkheid bij de Vrede van Londen in 1913. Kosovo werd echter gezien als een integraal onderdeel van Servië en verkreeg geen onafhankelijkheid.

Het zinde Servië niet dat het Congres van Berlijn aan Oostenrijk het recht verleende om Bosnië en Herzegovina - waar ook veel Serviërs woonden - te bezetten. Deze kwestie werd in 1914 de aanleiding tot de moord op de Oostenrijkse troonopvolger Frans Ferdinand te Sarajevo. Volgens sommigen deed dit de Eerste Wereldoorlog ontstaan, volgens anderen echter (onder andere Geert Mak in zijn boek 'In Europa', waarin de Europese geschiedenis van de 20e eeuw wordt beschreven) is dit enkel een van de vele aanleidingen die uiteindelijk als reden voor de start van deze oorlog werd aangegrepen. Frans Ferdinand bezocht Sarajevo uitgerekend op 28 juni, de historische datum van de Slag op het Merelveld. De moord was het werk van de groep de Zwarte Hand die bestond uit Servische nationalisten. Een van hen was Gavrilo Princip. Hij was het die de moord pleegde. Daarop brak de Eerste Wereldoorlog uit. Toen Duitse en Bulgaarse troepen Servië in de winter van 1915-1916 veroverden, leidde dat tot een grote exodus van Servische burgers en het Servische leger uit Kosovo. Honderdduizenden Servische soldaten stierven door honger, extreem weer en Albanese vergeldingsaanvallen, toen ze zich terugtrokken en zich bij de geallieerde Britse en Franse troepen voegden, die waren geland op Korfoe en bij Thessaloniki.

Koninkrijk van de Serviërs, Kroaten en Slovenen

Na de Eerste Wereldoorlog smolten Servië, Montenegro, Slovenië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Noord-Macedonië samen tot de 'staat Joegoslavië': een verzameling van een aantal aan elkaar verwante culturen, onder de naam "Koninkrijk van de Serviërs, Kroaten en Slovenen". De Serviërs speelden vanaf het begin een dominante rol in het nieuwe koninkrijk. Deze rol zorgde op de lange duur voor jaloezie bij sommige andere bevolkingsgroepen op de Balkan, die veelal sterke verlangens koesterden naar meer vrijheid en zelfstandigheid. Naast politieke, economische en culturele aspecten waren er ook godsdienstige: enerzijds vanuit het christendom de katholieke Kroaten en Slovenen (± 30%) en de orthodoxe Serviërs (± 40%), anderzijds een moslimminderheid (± 15%), vooral in Bosnië, en in Kosovo de Albanezen. In het laatste decennium van het Interbellum moedigde de overwegend Servische regering de Serviërs aan zich in Kosovo te vestigen.

In april 1941 vielen de troepen van Hitler het verdeelde land binnen. De Duitsers werden door een deel van de Kroaten als bevrijders onthaald. Het Duitsgezinde Kroatische leger 'ustaše' van Ante Pavelić mocht ongestoord zijn haat botvieren op alles wat niet-Katholiek en niet-Kroatisch was. Alleen al in het concentratiekamp Jasenovac hebben 120.000 mensen de dood gevonden. Ongeveer 90% van deze slachtoffers was Serviër. Dit kamp werd tot symbool van de ustaša's genocide op Servische bevolking. Dit zou later de Kroaten een slechte naam bezorgen in het naoorlogse Joegoslavië en mede de nauwe banden tussen Kroaten en Duitsland verklaren. In totaal kwamen ruim één miljoen mensen om tijdens de Tweede Wereldoorlog, hetgeen neerkomt op één op elke 16 inwoners.[20][21]

De Italianen van Mussolini hadden via Albanië ook Kosovo bezet en geannexeerd. Aangezien Albanië sinds de val van koning Zog een personele unie met Italië en Abessinië vormde, betekende iedere uitbreiding van Albanië een uitbreiding van Italië. Dit land had dus alle belang bij een Albanese dominantie, en trachtte dit derhalve te bewerkstelligen door Albanezen aan te moedigen zich in het gebied te vestigen, en Serviërs te verjagen. Vanaf 1943 werd het gebied echter door de Duitsers bezet, die zich op hun beurt snel moesten terugtrekken.

Tito

In het verscheurde land kwam ten slotte in 1945 Josip Broz Tito met zijn communistische partizanenleger als overwinnaar uit de strijd. Een saillant detail is dat Tito als Kroaat het doel had om de diverse bevolkingsgroepen tot een hechte eenheid te formeren. Hij beloofde van Joegoslavië een bondsstaat te maken, met gelijke rechten voor alle deelstaten, wat hem voor alle partijen aanvaardbaar maakte. Hij groeide van partizanenleider uit tot een gerespecteerd staatsman. Als president voor het leven voerde Tito een dictatoriaal bewind, dat hem in staat stelde zowel democraten als nationalisten voor tientallen jaren de mond te snoeren. Tijdens de staatshervorming in 1974 werd Kosovo (net als Vojvodina) een autonome provincie binnen de republiek Servië, waarmee Kosovo feitelijk evenveel zeggenschap verkreeg als een republiek (eigen parlement, regering en rechtbank).

Onder Tito's heerschappij werden de Albanezen met rust gelaten, hoewel na repressieve acties in 1974 en 1976 de Serviërs 75% van de belangrijke (overheids)functies bekleedden. De Albanezen vormden echter, gesteund door een hoog geboortecijfer, rond de 85% van de bevolking. De Servische minderheid woonde (en woont) hoofdzakelijk vrij geconcentreerd in het noorden, met een aantal verspreide gemeenschappen over de rest van Kosovo.

Tito overleed op 4 mei 1980. Hij ging de geschiedenis in als de communistische leider die de Russische opmars naar het westen een halt wist toe te roepen: hij weekte zijn land los uit het Oostblok, volgde zijn eigen weg en gaf het communisme in Joegoslavië een eigen gezicht. Na de dood van Tito leidden de onderhuidse etnische spanningen opnieuw tot gewelddadige confrontaties: zijn levenswerk viel uiteen en bleek geen lange toekomst te hebben.

Conflicten om Kosovo

Opstand van 1981

Na repressieve acties tegen de Albanezen in Kosovo in 1974 en 1976 brak op 11 maart 1981 in Kosovo een opstand uit, gevoerd door de Albanese inwoners. Zij eisten dat Kosovo net als alle overige republieken behandeld zou worden met de leus Kosova-Republikë (een van de Joegoslavische republieken). Na het neerslaan van de opstand, waarbij volgens de Servische autoriteiten 11 doden en 257 ernstig gewonden vielen (Albanese cijfers spreken daarentegen van 1600 doden en ongeveer een gelijk aantal gewonden) werden ongeveer 2000 Albanezen gevangengezet, waaronder een belangrijk deel van de Albanese intelligentsia en Albanese partijkaders.

Uit de volkstelling van 1981 bleek dat van de 1.580.000 inwoners van Kosovo 1.230.000 zich als Albanezen beschouwden. Tegelijk bleek dat de banen in de publieke sector op dat moment voor twee derde deel door Serviërs bezet werden. Deze opstand was slechts een voorproefje van de opstand in 1986, die uiteindelijk ook zijn uitwerking in andere republieken van Joegoslavië zou hebben (discussie over democratie, solidariseren van politieke oppositie met de partij in sommige republieken, vragen naar de rechtmatigheid van de inzet en rol van het federale leger).

Nog in 1953 hadden de Serviërs op het slagveld bij Kosovo Polje een gedenkteken opgericht voor de in deze veldslag gesneuvelde Servische soldaten én voor de koppige strijders voor de onafhankelijkheid in de eeuwen daarna. De kwestie Kosovo speelde gedurende het uiteenvallen van Joegoslavië, dat vanaf 1986 in een stroomversnelling kwam toen Slobodan Milošević een prominente plaats ging bezetten, een belangrijke rol. Servische nationalisten zoals Miodrag Bulatović, Dobrica Ćosić en Slobodan Milošević en de Servisch-Orthodoxe Kerk hamerden erop dat Kosovo de bakermat van de Servische beschaving was en dat Kosovo daarom nooit en te nimmer mocht worden prijsgegeven aan de Albanezen.

Einde autonomie in 1989

In 1989 maakte Milošević een eind aan de autonomie van Kosovo. Het gebied kwam weer volledig onder Servisch bestuur. Honderdduizend Albanezen raakten hun werk kwijt en hun parlement werd naar huis gestuurd. De Albanese bevolking van Kosovo reageerde daarop door zich onder leiding van Ibrahim Rugova ondergronds te organiseren: ze stichtten een schaduwsamenleving die onafhankelijk was van de "bovengrondse" door de Serviërs geleide samenleving. De Albanese schaduwsamenleving in Kosovo kende een eigen regering en parlement, een universiteit, scholen, ziekenhuizen en zelfs een systeem van sociale zorg. Dit werd gefinancierd door middel van een eigen belastingstelsel en met behulp van Kosovaren die in het buitenland werkten (de Albanese diaspora).

Intussen was er vanuit de internationale gemeenschap weinig aandacht voor de onderdrukking van Albanezen in Kosovo. Ze had de handen vol aan brandhaarden elders op de Balkan. Ondanks grote militaire inspanningen kon Servië namelijk niet beletten dat de - in sommige gevallen eeuwenoude - frustraties, angst- en haatgevoelens de Joegoslavische bondsstaat in de jaren negentig deden uiteenvallen. Slovenië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina en Noord-Macedonië werden onafhankelijke staten, in drie van de vier gevallen op een gewelddadige manier. Servië en Montenegro vormden op hun beurt een nieuwe federatie, die officieel staatsgemeenschap Servië en Montenegro heette. Binnen Servië was sprake van twee provincies met beperkte autonomie: Vojvodina (met onder meer een belangrijke Hongaarse minderheid) en Kosovo (met een belangrijke Albanese meerderheid).

Kosovo-oorlog 1996 - 1999

In 1997 veranderde dit echter. Milošević zag zijn positie bedreigd worden door de oppositie. Economische misère door de internationale boycot en grootschalige corruptie en misdaad hadden de meeste Serviërs van hem vervreemd. Tegelijkertijd radicaliseerde een deel van de Albanese bevolking, dat aanvoerde dat acht jaar van vreedzaam verzet geen enkel resultaat en geen enkele verbetering had opgeleverd. Zij richtten in februari 1996 het Kosovaarse Bevrijdingsleger (UÇK) op, dat brak met het pacifisme van Rugova en dat de wapens opnam tegen de Serviërs. Er volgden aanslagen op Servische militaire doelen (legerkazernes en politieposten) en op Albanezen die van collaboratie werden verdacht, het begin van de eerste fase van de Kosovo-oorlog.

De Verenigde Staten bestempelden het UÇK aanvankelijk als terroristische organisatie, maar veranderden tijdens de strijd tegen Milošević van gedachten. Samen met NAVO hebben de VS sindsdien op allerlei manieren (diplomatiek en door wapensmokkel) de strijd van het UÇK gesteund.

In februari 1998 antwoordde Belgrado op de aanvallen van het UÇK met een groot militair offensief om het UÇK uit te schakelen. Servische militaire en paramilitaire eenheden trokken Kosovo binnen. Het Servische offensief richtte zich niet alleen op de uitschakeling van het UÇK; ook de burgerbevolking moest het ontgelden. De Serviërs werden al snel beschuldigd van etnische zuivering en de internationale gemeenschap greep in. Men probeerde Milošević eerst via diplomatieke wegen tot andere gedachten te brengen.

Verwoesting in Kosovo, 1999

In oktober 1998 werd er een akkoord bereikt, dat echter direct daarna werd geschonden.

Vervolgens besloot men tot het houden van de Kosovo-conferentie in het Franse Rambouillet, in februari 1999. Hier ontstond het plan om Kosovo voor een periode van drie jaar zelfbestuur te verlenen, maar geen onafhankelijkheid. De Kosovaren tekenden het plan in maart 1999, op de vervolgconferentie in Parijs. Omdat het plan ook een NAVO-troepenmacht in Kosovo inhield bleven de Serviërs weigeren; de bezetting van Servisch grondgebied door buitenlandse troepen achtten ze onaanvaardbaar. Ook na dreiging met NAVO-luchtaanvallen ging Servië niet akkoord.

Eind maart volgden die luchtaanvallen, waarvoor overigens niet de toestemming van de VN-veiligheidsraad was gevraagd. Ook Nederland nam deel aan de luchtaanvallen, en wel zonder dat hiervoor parlementaire toestemming was verleend. De doelen van de luchtaanvallen waren zowel militair als civiel: bruggen, spoorlijnen, chemische fabrieken en zelfs een televisiezender in Belgrado werden door NAVO-vliegtuigen gericht bestookt en verwoest. Na 78 dagen van bombardementen op Servische doelen in heel Servië, Montenegro en Kosovo tekende Belgrado de Overeenkomst van Kumanovo, waarmee de terugtrekking van het Servische leger en de Servische politie uit Kosovo een feit werd.

UNMIK-bestuur

Sindsdien staat Kosovo onder bestuur van de Verenigde Naties die daartoe de missie UNMIK (United Nation Interim Administration Mission in Kosovo) hebben opgericht. Een NAVO-vredesmacht met de naam KFOR (Kosovo Force) houdt toezicht op de openbare orde. De Albanezen zijn naar hun huizen teruggekeerd en trachten hun leven weer op te bouwen. De Serviërs zijn op hun beurt gevlucht naar Noord-Kosovo (met name rond Mitrovicë), waar de Serviërs nog een meerderheid vormen en naar het eigenlijke Servië. Het Kosovaarse parlement zorgt in overleg met UNMIK voor wetgeving die op sommige gebieden (met name op het gebied van het strafrecht) de Servische wetgeving volledig heeft vervangen.

Onafhankelijkheid

Viering te Wenen van de onafhankelijkheid van Kosovo

De definitieve eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring werd unaniem, op voorstel van premier Hashim Thaçi, op zondag 17 februari 2008 om 16.00 uur, uitgeroepen door het Kosovaarse parlement, dat in spoedzitting bijeengeroepen was. Er waren tien afwezigen, inclusief de afgevaardigden van de Serviërs uit Kosovo.

In deze verklaring staat onder meer:[22]

  • Kosovo is gesticht op basis van het plan-Martti Ahtisaari[23]
  • Kosovo is een multi-etnische en democratische staat
  • Kosovo zal zich wijden aan vrede en stabiliteit in de regio
  • Kosovo stemt in met internationaal toezicht en de aanwezigheid van een vredesmacht.

Dit was in feite de tweede onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo. De eerste werd uitgeroepen op 7 september 1990, maar werd in die tijd slechts erkend door het buurland Albanië.

Deze onafhankelijkheidsverklaring volgde op de verkiezingsoverwinning van Hashim Thaçi in november 2007; hij eiste Kosovaarse onafhankelijkheid. Terwijl men feest vierde in Kosovo, waren er al direct enkele rellen. In de noordelijke stad Mitrovicë werd een handgranaat gegooid naar een gebouw van de Verenigde Naties (gerechtsgebouw met gevangenis) en een niet-ontplofte handgranaat naar een hotel dat ambtenaren uit de Europese Unie huisvest, evenwel zonder slachtoffers en met beperkte schade.[24]

De voormalige Servische premier Vojislav Koštunica noemde het onafhankelijke Kosovo een "onechte" staat, opgericht in overtreding van internationale wetten. Servië weigert verdere samenwerking met Kosovo en wil zijn relaties met landen, die de onafhankelijkheid van Kosovo erkennen, opnieuw beoordelen.

Rusland riep op 17 februari 2008 de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties in spoedberaad bijeen om de nieuwe situatie te bespreken. Rusland eiste maatregelen van de VN-missie UNMIK en van de NAVO-troepen om de onafhankelijkheid ongedaan te maken. De secretaris-generaal van de VN Ban Ki-moon drukte in een verklaring zijn bezorgdheid uit en vroeg "af te zien van elke actie of verklaring die de vrede in Kosovo en omliggend gebied in gevaar zou kunnen brengen, kan opruien tot geweld of de veiligheid in gevaar kan brengen".[25] De Belgische VN-ambassadeur in de Veiligheidsraad, sprekend voor zes westerse naties (België, Frankrijk, Duitsland, Italië, Kroatië en de Verenigde Staten), drukte zijn spijt uit dat "de Veiligheidsraad geen overeenstemming kon bereiken hoe het verder moet. Maar deze impasse was reeds maandenlang duidelijk. De gebeurtenissen van vandaag vormen slechts een conclusie van een proces waarin alle mogelijkheden tot een onderhandeld resultaat werden uitgeput."[26]

Ongeveer de helft van de internationale gemeenschap heeft Kosovo erkend, waaronder België, Nederland en de Verenigde Staten. Afghanistan was het eerste land dat Kosovo officieel erkende als een onafhankelijke staat.[27] De meerderheid van de 28 EU-landen erkent Kosovo. Dit geldt niet voor de EU-landen Cyprus, Griekenland, Roemenië, Slowakije en Spanje. Enkele van deze landen kennen één of meerdere opstandige regio's die op hun beurt onafhankelijkheid nastreven. Deze landen willen geen precedent scheppen[28] en hebben aangegeven Kosovo niet te zullen erkennen.[29] Deze onafhankelijkheidsverklaring kan beschouwd worden als een precedent en aldus gevolgen hebben voor de wettelijke positie van een aantal afgescheurde, maar niet-erkende staten, aldus deze landen.

Doordat Rusland en China, twee permanente leden van de VN-veiligheidsraad, Kosovo niet wensen te erkennen is een lidmaatschap voor Kosovo van de Verenigde Naties nog niet aan de orde.

Ondanks de Servische tegenstand is Kosovo op 9 december 2014 officieel lid geworden van het IOC. Dit betekende dat Kosovo met een eigen nationaal team mocht deelnemen aan de Olympische Spelen van 2016 in Rio de Janeiro.[30]

Geografie

Kosovo heeft een oppervlakte van 10.908 km² en telt ruim 1,8 miljoen inwoners.

Er zijn twee hoofdvlaktes in Kosovo. Het bekken van Metohija is in het westen van Kosovo gesitueerd en de vlakte van Kosovo beheerst het oostelijke deel.

Een groot deel van de oppervlakte van Kosovo is bergachtig. Het Sargebergte ligt in het zuiden en zuidoosten, op de grens met Noord-Macedonië. Dit is een van de populairste toeristische gebieden en skigebieden van de regio, met Brezovica en Prevalla als de belangrijkste toeristencentra. De hoogste bergen van Kosovo, inclusief de hoogste berg Gjeravica (2656 m), liggen in het westen op de grens van Albanië en Montenegro. Deze bergen behoren tot de Albanese Alpen. In het noorden ligt het zuidelijke deel van de bergketen Kapaonik. De centraal gelegen gebieden van Drenica, Carraleva en het oostelijkste deel van Kosovo, bekend als Gollaku, zijn hoofdzakelijk heuvelgebieden.

Er zijn enkele noemenswaardige rivieren en meren in Kosovo. Deze zijn de Witte Drin in het westen, die uitmondt in de Adriatische Zee, en met de Erenik als de belangrijkste zijrivier; de Sitnica in het midden; de bovenloop van de Zuidelijke Morava in het uiterste oosten; en de Ibar in het noorden. De grootste meren zijn het meer van Gazivoda (380 miljoen m³) in het noordwesten, het meer van Radoniq (113 miljoen m³) im het zuidwesten, het meer van Batllavë (40 miljoen m³) en het meer van Badovci in het noordoosten.

Steden

De grootste stad is de hoofdstad Pristina, met eind 2003 een geschat inwoneraantal van 165.844 inwoners. Hier bevindt zich ook de Luchthaven Pristina die de belangrijkste luchthaven van Kosovo is. Andere steden in Kosovo zijn (dd. 31 december 2003):[31]

Kosovo heeft achtendertig gemeenten.

Bestuurlijke indeling

Kosovo is ingedeeld in zeven statistische regio's[6] en 38 gemeenten.[32] De gemeente (Albanees: komuna; Servisch: opština/општина) is de primaire bestuurlijke onderverdeling van Kosovo.[33] Het bestuur van elke gemeente is in handen van een gemeenteraad (Albanees: Kuvendi komunal; Servisch: Skupština opštine) die wordt voorgezeten door een burgemeester. De burgemeester (Albanees: Kryetari i komunës; Servisch: Gradonačelnika opštine) wordt rechtstreeks verkozen. Hij stelt een bestuurlijk college (Albanees: Bordi i drejtorëve; Servisch: Odbor direktora; Engels: Board of Directors) aan.[34] De burgemeester en het college zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de uitvoering van de beslissingen van de gemeenteraad en voor de financiële huishouding van de gemeente.[35]

Demografie

Etniciteiten in 2005 (OVSE)
Kosovo: veel Servische kerken zijn vernield

Kosovo heeft de jongste bevolking van Europa. Volgens de volkstelling van 2011 bestaat zo'n 28 procent van de bevolking uit kinderen tussen de 0 en 14 jaar oud (zie onderstaand tabel). Meer dan de helft van de bevolking bestaat uit mensen onder de dertig jaar oud.[36] Desalniettemin is Kosovo langzaam aan het ontgroenen en vergrijzen: het aantal jongeren is de afgelopen vijftig jaar minder snel toegenomen vergeleken met andere leeftijdscategorieeën.

Leeftijdsopbouw van Kosovo in 1961 en 2011
LeeftijdscategorieAantal (1961)Aantal (2011)
0-4 jaar165.881149.735
5-9 jaar131.868160.916
10-14 jaar108.517176.926
15-19 jaar87.286174.932
20-24 jaar83.650161.467
25-29 jaar74.293141.268
30-34 jaar64.160130.542
35-39 jaar43.491124.912
40-44 jaar35.107108.142
45-49 jaar34.33394.988
50-54 jaar36.61980.625
55-59 jaar27.53465.539
60-64 jaar25.58753.048
65 en ouder44.796116.785
Kosovo (totaal)964.0841.739.825

Talen

De meeste inwoners in Kosovo spreken het Albanees (Gegisch). Minderheden spreken het Servisch, Bosnisch, Turks en Romani.Sinds de grondwetshervorming in 1974 werd het Albanees gebruikt als ambtstaal. Sinds 1999 is in wetten en andere officiële documenten het Engels maatgevend, naast de Albanese ambtstaal. De officiële taal is nu Albanees en in sommige gemeenten ook Servisch, Bosnisch en Turks.

Godsdienst en etniciteit

In Kosovo is als een van de weinige landen van Europa de islam dominant. Anders godsdiensten zijn het katholicisme en de Servisch-orthodoxe kerk. De verhoudingen tussen moslims en katholieken in Kosovo zijn beter dan die tussen moslims en de Servisch-orthodoxe kerk.

Volgens een schatting van de OVSE uit 2005 is 93% van de bevolking Albanees. De Serviërs vormen zo'n 3%, de overige groepen 4%.[37] De meeste Serviërs wonen in het noorden van Kosovo (waar zij de meerderheid vormen) en in enkele kleine enclaves.

De meeste Albanezen zijn moslim, evenals de islamitische Slaven (Gorani en Bosniakken) en de Turkse minderheid.

Het aantal katholieken wordt op 60.000 geschat. Zij zijn vrijwel allemaal Albanezen, aangezien de Kroatische minderheid, die merendeels katholiek is, het gebied grotendeels is ontvlucht. De Serviërs zijn overwegend Servisch-orthodox. De Ashkali (Roma) hebben aanhangers in elk van de drie geloofsstromingen.

Albanezen definiëren hun etnische samenhorigheid door taal, maar niet door godsdienst. Bij de Slavische bevolkingsgroepen (Serviërs en Bosniakken) dient de godsdienst juist wél als onderscheidend kenmerk tegenover andere etniciteiten.

In Kosovo staat een groot aantal Servische orthodoxe kerken en kloosters. Zo'n 140 kerken zijn naar verluidt vernietigd en deels geplunderd voor de zwarte markt van 1999 tot boekjaar 2004, waarvan 30 in een enkele uitbarsting van geweld in maart 2004. Dit als vergelding op de vernietiging en plundering van vele moskeeën door de Serviërs tijdens de 1996-1999 oorlog.

Economie

De economie van Kosovo is een van de minst ontwikkelde in Europa. Het bnp per inwoner bedraagt naar schatting 3565 euro.[38] Een belangrijk deel van de economie bestaat echter uit illegale activiteiten, die niet meegenomen worden in dit bnp.

Gedurende de jaren negentig heeft Kosovo te lijden gehad onder het gevoerde economische beleid, de internationale sancties en de conflicten.[39]

De euro fungeert als officieel betaalmiddel in Kosovo, als een van de gebieden in voormalig Joegoslavië die voorheen de Duitse mark gebruikten. In etnisch Servische gebieden wordt de Servische dinar gebruikt.

De onduidelijke status van Kosovo belemmert de economie. Het is niet eenvoudig om investeringen en leningen aan te trekken.[40] Ook de corruptie en de invloed van de georganiseerde misdaad vormen serieuze problemen. Het UNMIK-bestuur stelt een nultolerantiebeleid te voeren tegen dergelijke activiteiten.

Toerisme

Door het imago dat Servië heeft opgelopen tijdens de oorlog in 1999, draait (of draaide) het toerisme in Kosovo op een laag pitje. Als reden werd vaak verwezen naar de aantrekkingskracht die de naburige landen - zoals Montenegro en Albanië - hadden door hun "prachtige" stranden, die Kosovo ontbeert.

Toch zorgt het gematigd-warme klimaat tijdens de zomer en de sneeuwval tijdens de koude winter ervoor dat Kosovo iets te bieden heeft in elk seizoen op het vlak van buitensport. Zo is het mogelijk om te skiën in Brezovica en bergsporten te beoefenen in de Rugova-vallei.

Enkele van de bekendste, natuurlijke trekpleisters in Kosovo zijn de Mirusha-watervallen, de Rugova-vallei, het grote natuurpark in de buurt van Prizren en de vele meren zoals Batllavë in het noordoosten van Kosovo. Ook op geschiedkundig en cultureel vlak zijn er veel bezienswaardigheden te ontdekken in Kosovo. Het klooster van Deçan (in het westen van Kosovo) en diverse kastelen zoals in Prizren, Novobërdë en Mitrovica zijn stille getuigen van de Ottomaanse en Romeinse bezettingen.

Gedurende het hele jaar zijn er diverse internationale filmfestivals, zoals "Prishtina FilmFest" en "Prizren Short Film Festival" en andere culturele festivals die internationaal aandacht trekken.

Zie ook

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.