zatheid

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zat·heid
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van zat met het achtervoegsel -heid
enkelvoud meervoud
naamwoord zatheid -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

zatheid v

  1. algehele dronkenschap
    • Zijn zatheid was stuitend. 
  1. overmatigheid in voedsel
    • De slaap des arbeiders is zoet, hij hebbe weinig of veel gegeten; maar de zatheid des rijken laat hem niet slapen.[1] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord 'zatheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
80 %van de Nederlanders;
85 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Pred. 5:11
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.