varen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  varen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈvarə(n)/
Woordafbreking
  • va·ren
Woordherkomst en -opbouw
Indo-Europees: *per-, *por-, *pr-
  • Verwant in andere Indo-Europese taalgroepen
  • Latijn: portus, "haven"
  • Grieks: περάω, "gaan"
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
varen
 voer ww 
(vaarde) *
 gevaren ww 
klasse 6

zwak -d
gemengd

volledig

Werkwoord

[A] varen

  1. (scheepvaart) zich in een vaartuig voortbewegen
    • Het schip vaart de haven uit. 
    • Zij voeren in hun zeilboot rond de wereld. 
  1. (verouderd), (Vlaanderen, Limburg) zich voortbewegen
    • Hij voer ten hemel. 
    • Jan, Jan, Dubbele Jan, waar zijde gij heen gevaren?[8] 
  1. (verouderd) gezegd van iemands gesteldheid in het algemeen
    • Hoe vaart gij nu, mijn kind?[9] 
  1. (Limburg) autorijden[10]
Opmerkingen
  • Als verleden tijd van varen in de betekenis "voortbewegen (over water)" is vaarde in het Middelnederlands al aangetroffen, maar voer is altijd meer gangbaar geweest[11]. Van Dale's Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal[12] en het Groene Boekje[13] vermelden alleen voer, maar andere bronnen als de Algemene Nederlandse Spraakkunst[14], Taaladvies van de Nederlandse Taalunie[15] en Onze Taal[16] geven aan dat vaarde soms ook voorkomt.
  • Betekenis 1 heeft zich als gevolg van semantische verenging ontwikkeld uit de oudere betekenis 2 en is thans de hoofdbetekenis.
Uitdrukkingen en gezegden
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
varen
vaarde
gevaard
zwak -d volledig B

Werkwoord

[B] varen

  1. (verouderd), onpersoonlijk onwennig voorkomen, niet meevallen
    • Het vaarde hem al te zeer; de eerste, dikke waterstraal uit de bronne was uitgeloopen, en weinig versch water uit den schoot der aarde kwam toe om haar te voeden.[17] 

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
naamwoord varen varens
verkleinwoord varentje varentjes

[C] varen v/m

  1. (plantkunde) Pteridophyta een sporenplant
    • De grond in het bos was bedekt met prachtige varens. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord varen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Deens

Woordafbreking
  • va·ren

Zelfstandig naamwoord

varen, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van vare
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.