voer
Nederlands
Woordafbreking
- voer
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘voedsel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1519 [1]
- In de betekenis van ‘wagenvracht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voer | voeren |
verkleinwoord | voertje | voertjes |
Zelfstandig naamwoord
voer o
Hyponiemen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
varen |
voer
- enkelvoud verleden tijd van varen
- Ik voer.
- Jij voer.
- Hij, zij, het voer.
- Ik voer.
vervoeging van |
---|
voeren |
voer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voeren
- Ik voer.
- gebiedende wijs van voeren
- Voer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voeren
- Voer je?
Gangbaarheid
- Het woord voer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'voer' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "voer" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- voer op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- voer op website: Etymologiebank.nl
- voer op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.