race

Nederlands
Uitspraak
  • Geluid:  race    (hulp, bestand)
  • IPA: /res/
Woordafbreking
  • race
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘wedstrijd’ voor het eerst aangetroffen in 1827 [1]
  • Van het Engelse race
enkelvoud meervoud
naamwoord race races
verkleinwoord raceje racejes

Zelfstandig naamwoord

race m

  1. snelheidswedstrijd
Hyponiemen
   
Afgeleide begrippen
   
Vertalingen
    1. snelheidswedstrijd   

Werkwoord
vervoeging van
racen

race

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van racen
    • Ik race. 
  2. gebiedende wijs van racen
    • Race! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van racen
    • Race je? 
  4. aanvoegende wijs van racen

Gangbaarheid
  • Het woord race staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen
  1. "race" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3


Engels
Uitspraak
enkelvoud meervoud
race races

Zelfstandig naamwoord

race

  1. (sport): loop, wedloop, race
  2. (techniek): groef of baan waarin de kogels van een kogellager lopen
  3. (techniek): smalle waterloop van een watermolen ect.
  4. ras, soort van mens of dier
Synoniemen
vervoeging
onbepaalde wijs to race
he/she/it races
verleden tijd raceed
voltooid
deelwoord		 raceed
onvoltooid
deelwoord		 raceing
gebiedende wijs race

Werkwoord

race

  1. (sport): racen, rennen, wedlopen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.