ras

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ras    (hulp, bestand)
  • IPA: /rɑs/
Woordafbreking
  • ras
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Amhaars, in de betekenis van ‘stamhoofd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1886 [1]
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ondersoort’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1665 [1]
  • In de betekenis van ‘snel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord ras rassen
verkleinwoord rasje rasjes

Zelfstandig naamwoord

ras o

  1. groep waarin mensen, dieren of planten op basis van bepaalde eigenschappen worden verdeeld: het gele ras, het zwarte ras, het blanke ras
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen rasrasserrast
verbogen rasserassereraste
partitief rasrassers-

Bijvoeglijk naamwoord

ras

  1. snel, in hoog tempo
    • Met rasse schreden beende hij de kamer uit. 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Hyponiemen

Gangbaarheid

  • Het woord ras staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.