putter
Nederlands
Woordafbreking
- put·ter
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘zangvogel’ voor het eerst aangetroffen in 1555 [1]
- Naamwoord van handeling van putten met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | putter | putters |
verkleinwoord | puttertje | puttertjes |
Zelfstandig naamwoord
putter m [2]
- (sport) golfclub, gebruikt om te putten
- (vogels) Carduelis carduelis
kleine bontgekleurde vink die vroeger veel om zijn zang in kooitjes werd gehouden, distelvink
- Hebt u ook de roman "Het puttertje" van Donna Tartt gelezen?
Hyponiemen
- mannetjesputter, wijfjesputter
Afgeleide begrippen
- Puttershoek
Vertalingen
2. distelvink
Gangbaarheid
- Het woord putter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'putter' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.