plant

Nederlands

Uitspraak

(heteroniem)

Woordafbreking
  • plant
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gewas’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord plant planten
verkleinwoord plantje plantjes

Zelfstandig naamwoord

plant v/m

  1. (biologie) een organisme dat kooldioxide opneemt en zuurstof afgeeft [3]
  2. een van stengel en bladeren voorzien gewas dat zijn voedsel uit de aarde opneemt
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
plannen

plant

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plannen
    • Jij plant. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plannen
    • Hij plant. 
  3. verouderde gebiedende wijs meervoud van plannen
    • Plant! 

Werkwoord

vervoeging van
planten

plant

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van planten
  2. gebiedende wijs van planten

Gangbaarheid

  • Het woord plant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Werkwoord

plant

  1. poten

Zelfstandig naamwoord

plant

  1. plant (organisme)
  2. plant (gewas)
  3. (economie) fabriek
Synoniemen


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

plant

  1. plant
Schrijfwijzen
Synoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.