plantgoed
Nederlands
Woordafbreking
- plant·goed
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van planten ww en goed zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plantgoed | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
plantgoed o [2]
- kleine gekweekte planten die men later op de definitieve, gewenste plaats in de grond kan stoppen om verder te laten groeien
- Op twee platte wagens liggen zesduizend kleinere en grotere planten te wachten op bezorging. En dat is nog maar de helft van het totale plantgoed. [3]
- Wanneer de gemeente nog plantgoed heeft, kunnen bewoners daar eventueel gebruik van maken. Nieuw plantgoed moeten de burgers zelf kopen, anders zou de bezuiniging van de gemeente (deels) ongedaan worden gemaakt. [4]
Vertalingen
1. kleine gekweekte planten
|
Gangbaarheid
- Het woord plantgoed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'plantgoed' herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- plantgoed op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia 17-12-07 'Lochuizen is straks CO2-neutraal'
- Tubantia Roel Lutkenhaus 18-08-11 Gemeente wil bedrijven rotondes laten 'adopteren'
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.