inplant

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·plant
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord inplant -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

inplant m

  1. jonge aanplant
  2. implantatie
  3. manier waarop iets geplaatst is
Hyponiemen
  • haarinplant

Werkwoord

vervoeging van
inplanten

inplant

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inplanten
    • ... dat ik inplant. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inplanten
    • ... dat jij inplant. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inplanten
    • ... dat hij inplant. 
vervoeging van
inplannen

inplant

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inplannen
    • ... dat jij inplant. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inplannen
    • ... dat hij inplant. 

Gangbaarheid

  • Het woord inplant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
73 %van de Nederlanders;
71 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.