komma
Nederlands
Woordafbreking
- kom·ma
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘leesteken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1612 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | komma | komma's |
verkleinwoord | kommaatje | kommaatjes |
Zelfstandig naamwoord
komma v/m/o
- Met een komma kun je hier één zin van maken, in de plaats van twee.
- (muziek) een klein stelselmatig verschil in toonhoogte veroorzaakt door een andere benadering van het spellingsprobleem
- Het Pythagoreïsch komma.
- (wiskunde) symbool om bij breuken de eenheden van het gebroken deel te scheiden
- in de Angelsaksische notatie gebruikt men i.p.v. de komma een punt.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- kommabacil, kommagetal, kommaneuker, kommapunt, zwevendekommagetal, drijvendekommagetal
Vertalingen
1. een leesteken dat een pauze aangeeft
|
Gangbaarheid
- Het woord komma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'komma' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Nynorsk
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: /ˈkɔmɑ/
Woordafbreking
- kom·ma
Zweeds
Woordafbreking
- kom·ma
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | komma | kommat | komman | kommana |
genitief | kommas | kommats | kommans | kommanas |
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
supinum |
komma |
kom |
kommit |
volledig |
Werkwoord
komma
- komen
- hulpwerkwoord voor de toekomende tijd
- «Jag kommer att göra det i morgon.»
- Ik ga dat morgen doen.
- «Jag kommer att göra det i morgon.»
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.