komen

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
komenkomend
komstgekomen
Uitspraak
  • Geluid:  komen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkomə(n)/
  • SAMPA: /kom@n/
Woordafbreking
  • ko·men
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘een plaats bereiken’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: comen
Oudnederlands: kuman
Germaans: *kwemanan
  • Grieks: βαίνω
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: come (Angelsaksisch: cuman), Duits: kommen, (Oudhoogduits: queman, kuman), Fries: komme (Oudfries: koma)
Noord: Zweeds: komma, Deens/Noors: komme, (Nynorsk: koma, kome, Oudnoords: koma), IJslands/Faeröers: koma
Oost: Gotisch: qiman
  • Verwant in Romaans:
Latijn: venire
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
komen
/'komə(n)/
kwam
/kʋɑm/
gekomen
/ɣə'komə(n)/
klasse 4

onregelmatig

volledig

Werkwoord

komen

  1. ergatief bewegen van verder weg naar dichterbij
  2. ergatief een orgasme hebben, klaarkomen
Opmerkingen
  1. Het werkwoord kan worden gepreciseerd door toevoeging van een een voltooid deelwoord of een infinitief[2]
    • Hij kwam afzakken, hij kwam toegesneld 
  1. Het deelwoord of de infinitief kan "aan-" als prefix krijgen
    • Hij kwam aangekeft, hij kwam aanmompelen. 
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord komen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.