komme

Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord komme kommen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

komme

  1. kop, kopje; voorwerp met een oor om uit te drinken


Noors

Uitspraak
  • Geluid:  komme    (hulp, bestand)
  • IPA: / ˈkɔmə /
Woordafbreking
  • kom·me
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord koma
Naar frequentie 140
vervoeging
onbepaalde wijs komme
tegenwoordige tijd kommer
verleden tijd kom
voltooid
deelwoord
kommet
onvoltooid
deelwoord
kommende
lijdende vorm kommes
gebiedende wijs kom
vervoegingsklasse onregelmatig
opmerking

Werkwoord

komme

  1. onovergankelijk komen
  1. «De kommer hitover.»
    Ze komen hierheen.
  2. onovergankelijk aankomen
  1. «Gjestene kommer snart.»
    De gasten komen binnenkort aan.
  2. onovergankelijk te voorschijn komen, opkomen
  1. «Solen kommer
    De zon komt op.
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • komme an på
  • komme bort
  • komme borti
  • komme fra
  • komme i gang
  • komme seg
Uitdrukkingen en gezegden
  • [2]: komme til verden
ter wereld komen
  • [3]: komme i gang med
aan de slag gaan met
aan iets beginnen


Nynorsk

Werkwoord

komme

  1. verouderde spelling of vorm van kome van vóór 2012
(verouderd) onbepaalde wijs van komma en komme


Veluws

enkelvoud meervoud
naamwoord komme kommen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

komme

  1. kop, kopje; voorwerp met een oor om uit te drinken
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.