haas

Nederlands

Lepus europaeus
Uitspraak
Woordafbreking
  • haas
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘haasachtige’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord haas hazen
verkleinwoord haasje haasjes

Zelfstandig naamwoord

haas m

  1. (zoogdieren), (haasachtige) Lepus europaeus , een konijnachtig zoogdier met lange achterpoten een gespleten lip en lange oren
  2. een malse magere spier onder de lenden van slachtdieren
  3. een gangmaker, een tempomaker
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • hazenbrood
  • hazendistel
  • hazendoedel
  • hazendrek
  • hazengerf
  • hazengras
  • hazengrauw
  • hazenhaar
  • hazenhart
  • hazenhoofd
  • hazenjacht
  • hazenkervel
  • hazenklager
  • hazenklaver
  • hazenklein
  • hazenkop
  • hazenkotelet
  • hazenlatuw
  • hazenleger
  • hazenlijm
  • hazenlip
  • hazenloop
  • hazenmelk
  • hazenmond
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord haas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.