angsthaas
Nederlands
Woordafbreking
- angst·haas
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘bangerd’ voor het eerst aangetroffen in 1984 [1]
- samenstelling van angst en haas [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | angsthaas | angsthazen |
verkleinwoord | angsthaasje | angsthaasjes |
Zelfstandig naamwoord
angsthaas m
- iemand die snel bang is
Synoniemen
- bangerd, bangerik, bangeschijter, lafaard, schijtebroek, schijtlaars, schijterd, schijtluis
Gangbaarheid
- Het woord angsthaas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'angsthaas' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.