chirurg
Nederlands
Woordafbreking
- chi·rurg
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘heelkundige’ voor het eerst aangetroffen in 1877 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | chirurg | chirurgen |
verkleinwoord | chirurgje | chirurgjes |
Zelfstandig naamwoord
chirurg m
- (medisch) (beroep) een specialist die operaties verricht
- De chirurg was bij de operatie aanwezig.
Verwante begrippen
Hyponiemen
assistent-chirurg, boomchirurg, boomchirurg, buikchirurg, dermatochirurg, eendagschirurg, hartchirurg, hartchirurg, hersenchirurg, hoofdchirurg, kaakchirurg, kaakchirurg, neurochirurg, ongevalschirurg, oogchirurg, plastisch chirurg, robotchirurg, sleutelgatchirurg, thoraxchirurg, traumachirurg, vaatchirurg,
Afgeleide begrippen
- chirurgenhandschoen
Vertalingen
1. specialist
Gangbaarheid
- Het woord chirurg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'chirurg' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Pools
Slowaaks
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /xɪrʊrk/
Zelfstandig naamwoord
chirurg mbezield
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
nominatief | chirurg | chirurgové | |
genitief | chirurga | chirurgů | |
datief | korte vorm | chirurgu | chirurgům |
lange vorm | chirurgovi | ||
accusatief | chirurga | chirurgy | |
vocatief | chirurgu | chirurgové | |
locatief | korte vorm | chirurgu | chirurzích |
lange vorm | chirurgovi | ||
instrumentalis | chirurgem | chirurgy |
Afgeleide begrippen
- chirurgický
- chirurgyně v
- chiruržka v
Verwante begrippen
- chirurgicky (bw.)
- chirurgie v
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.