bizon

bizon

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bi·zon
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘herkauwer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1770 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bizon bizons
verkleinwoord bizonnetje bizonnetjes

Zelfstandig naamwoord

bizon m

  1. (zoogdieren) Bison bison, wilde buffel, vrij zwaar rund met brede massieve gehoornde kop
    • Omstreeks 1830 zwierven er waarschijnlijk 40 tot 60 miljoen bizons door de uitgestrektheid van Noord-Amerika. Toen begon de grote slachtpartij. Een tactiek van het leger van de VS in de strijd tegen opstandige indianen. Jagers die bizons afschoten verdienden niet alleen geld met het vlees, maar werden bovendien beloond met premies. In 1898 waren er minder dan 1.000 van deze dieren over. [2] 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bizon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /bɪzɔn/
Woordafbreking
  • bi·zon
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Engelse bison

Zelfstandig naamwoord

bizon mbezield

  1. (zoogdieren) bizon
Verbuiging


Schrijfwijzen
  • Oude schrijfwijze: bison mbezield
Afgeleide begrippen

Meer informatie

Verwijzingen

    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.