buffel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  buffel    (hulp, bestand)
  • IPA: 'bɵfəl
Woordafbreking
  • buf·fel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘herkauwer’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
  • [1.4.]: enigszins oneigenlijk als leenvertaling uit het Amerikaanse Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord buffel buffels
verkleinwoord buffeltje buffeltjes

Zelfstandig naamwoord

buffel m

  1. (zoogdieren) een verzamelnaam voor een aantal zware holhoornige rundersoorten met vaak forse hoorns
    1. (zoogdieren), Syncerus caffer een Afrikaanse buffel of kafferbuffel
    2. (zoogdieren), Bubalus bubalis een Aziatische buffel: waterbuffel of karbouw
    3. (zoogdieren), Bubalus mindorensis een dwergbuffel van de Filipijnen en Celebes zoals de anoa's en de tamaroe of mindorobuffel
    4. (zoogdieren), Bison bison een Amerikaanse bizon
  2. leer vervaardigd van de huid van een buffel
  3. (figuurlijk) iemand die groot en stevig is
Uitdrukkingen en gezegden
  • [3]: een buffel van een kerel
een zeer grote kerel
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • buffelachtig, buffelen, buffelgras, buffelkoe, buffelkop, buffelleder, buffelmozzarella
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
buffelen

buffel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van buffelen
    • Ik buffel. 
  2. gebiedende wijs van buffelen
    • Buffel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van buffelen
    • Buffel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord buffel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.