aura
Nederlands
Woordafbreking
- au·ra
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘uitstraling van een persoon’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1832 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aura | aura's |
verkleinwoord | auraatje | auraatjes |
Zelfstandig naamwoord
aura v
- energieveld dat mensen en ook andere levende wezens zou omgeven
- (medisch) beginverschijnselen van een astmatische of epileptische aanval
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord aura staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aura' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Frans
IJslands
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Latijn
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | aura | aurae |
genitief | aurae | aurārum |
datief | aurae | aurīs |
accusatief | auram | aurās |
ablatief | aurā | aurīs |
vocatief | aura | aurae |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.