aura

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aura    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈʌurɑ/ (Nederland), /ˈʌrɑ/ (Vlaanderen)
Woordafbreking
  • au·ra
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘uitstraling van een persoon’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1832 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord aura aura's
verkleinwoord auraatje auraatjes

Zelfstandig naamwoord

aura v

  1. energieveld dat mensen en ook andere levende wezens zou omgeven
  2. (medisch) beginverschijnselen van een astmatische of epileptische aanval
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aura staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Zelfstandig naamwoord

aura

  1. aura (energieveld)


Fins

Zelfstandig naamwoord

aura

  1. (landbouw) ploeg (landbouwwerktuig)
  2. aura (energieveld)


Frans

Werkwoord

vervoeging van
avoir

aura

  1. derde persoon enkelvoud onvoltooid toekomende tijd (futur simple) van avoir


IJslands

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Zelfstandig naamwoord

aura

  1. genitief onbepaald mannelijk meervoud van eyrir

aura

  1. accusatief onbepaald mannelijk meervoud van eyrir


Latijn

Zelfstandig naamwoord

aura v

  1. bries
Verbuiging
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.