angst

Niet te verwarren met: Angst

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  angst    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɑŋst/
Woordafbreking
  • angst
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vrees’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • Van het Oudnederlandse angust.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord angst angsten
verkleinwoord angstje angstjes

Zelfstandig naamwoord

angst m

  1. het gevoel dat er onheil of gevaar dreigt
    • Mijn hart bonst van de angst. 
    • ` Wanneer je angstig bent, mijn zoon, zoek dan de reden van je angst. Zoek in je hart naar iets dat je angst kan laten verdwijnen. [3] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord angst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Duits

Uitspraak
  • IPA: /aŋst/
Woordafbreking
  • angst
Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

angst

  1. enig in de opvolgende geijkte termen.
Jemandem ist angst (und bange). / Jemandem ist es angst und bange.
  • Iemand is bang
Jemandem wird angst (und bange). / Jemandem wird es angst und bange.
  • Iemand wordt bang.


Engels

Uitspraak
  • IPA: /æŋkst/

Zelfstandig naamwoord

angst

  1. angstgevoel, levensangst.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.